Land van kool en wortelen

De Nederlands Hervormde kerk in Broek op Langedijk dateert uit 1745 en is sindsdien meermalen herbouwd. De grafzerken die in de kerk en het portaal liggen, zijn vaak versierd met groenten. Twee zerken vallen op: één met een afbeelding van een tuinder met schep en een andere met wortelen en uien en daarbij het jaartal 1619.


Gezicht op de hervormde kerk van Broek op Langedijk in 2010. (Foto TM)

Een Broeker vrouw uit circa 1580 met de twee belangrijkste lokale tuinbouwproducten: uien en wortelen. (Foto Het Hollands Kaasmuseum, Alkmaar)

De Langedijk, een zeven en halve kilometer lange dijk met vier dorpen: Broek op Langedijk, Zuid-Scharwoude, Noord-Scharwoude en Oudkarspel. In 1732 vermeldde een kroniek over de Langedijk dat de inwoners leefden van het ‘aankweeken van Papavar of Slaapbollen’. De bodem, die varieert van zandgrond bij Sint Pancras tot zware pikklei bij Broek op Langedijk, leende zich daar goed voor, net als voor de teelt van groentegewassen als uien, kool, pinksternakelen, mierikswortelen, rode bieten en rapen. De teelt bleef echter op kleine schaal beoefend als bijproduct op veehouderijbedrijven omdat de middelen van verkeer nog te beperkt waren om de teelt veel uit te breiden. Tot 1769 moesten alle producten uit Broek worden overgeladen of in bootjes over een overtoom in de ringvaart van de Heerhugowaard worden getrokken omdat de landwegen te slecht waren of ontbraken. In 1769 bracht de bouw van een sluis in deze ringvaart een belangrijke verbetering.
Ook de veepest vormde een stimulans om over te stappen op tuinbouw. Die veepest woedde in de 18de eeuw zo hevig dat wel driekwart van de rundveestapel werd gedood. Dat bracht veel veehouders ertoe om hun grasland, waarvoor zij geen vee meer durfden aan te kopen, te scheuren tot bouwgrond en er kool te gaan verbouwen. Door de sluis kon die kool op nu gemakkelijker naar Amsterdam vervoerd worden.

Bewaarkool

Eén van de oudste cultuurgewassen was, zoals te zien op de grafzerk, boswortelen. Daarvan was Broek op Langedijk in 1915 de grootste producent aan de Langedijk. In die tijd werden ruim twee tot vier miljoen bossen per jaar aangevoerd. Het was een teelt waarvan de oogst veel tijd vroeg, in tegenstelling tot bieten en uien, die ook sinds de 17de eeuw werden geteeld. Die gewassen konden eveneens goed als winterproduct worden bewaard.
Maar de Langedijk is het bekendst als de koolstreek. Diverse koolgewassen namen altijd al het grootste deel van de cultuurgronden in gebruik. In 1880 voor de helft en in 1895 zelfs voor 60 procent. Later is dit percentage onder andere door het toenemen van andere teelten wel wat verminderd.
Tot sluitkool worden alle koolsoorten gerekend die de eigenschap bezitten om hun bladeren zo vast aaneen te sluiten, dat er een bol wordt gevormd, de zogenoemde kool.
De witte, rode en gele rassen vormen kolen die goed te bewaren zijn in de winter en die noemt men bewaarkool. Hoe trager de plant groeit, hoe vaster de kool wordt en hoe beter de houdbaarheid (bewaarbaarheid) en daarvoor waren de zware pikkleigronden uitermate geschikt.


De hervormde kerk omstreeks 1940 met enkele tuinders op weg naar de veiling. (Foto Stichting Langedijker Verleden, Oudkarspel)

Het oogsten van boswortelen

‘Aan de noord- of westzijde van het te bewerken perceel werd een heining van riet gezet. Vlak voor de oogst werd het gedeelte dat moest worden geplukt met lange houten hoosgieters kletsnat gehoosd. 's Nachts om twee uur begon men te plukken en te bossen: 25 stuks aan een bos. Dan volgde het schoon spoelen van de bossen in een tussen het land en een schuit opgehangen net. In het begin deden de vrouwen dat, maar later werd het door de mannen gedaan.

Aankomst van een tuinder met een schuit met wortelen bij de Broeker veiling omstreeks 1930. (Foto Museum Broeker Veiling)

Tenslotte werden de wortelen in de schuit gestapeld op zo'n manier dat de wortelen goed te zien waren. Om 's morgens acht uur was de baas met zijn spullen bij de veiling. De meeste wortelen werden naar Engeland verzonden, nadat ze in manden waren verpakt. Jongens, rijk of arm, gingen als zij op 12-jarige leeftijd kwamen mee te “wortelen”; weer of geen weer. Na zon ochtenddienst ging men naar huis om wat te eten en daarna begon men met het andere landwerk, of ging men aardappelen rooien’.

(Uit: M. Kuiper, Een kijkje in de geschiedenis van Langedijk)

Van boet tot koelhuis

De bewaarkool werd voorheen na de oogst in boeten (schuren) bewaard. Deze waren voorzien van een lambrisering, opgevuld met zaagsel. Men had toen dagelijks werk aan het schoon houden (afbladeren) van de kool omdat de temperatuur in deze schuren te hoog bleef. Later werden de koolschuren voorzien van luchtroosters en open vloergoten, die onder de koolstapels waren aangebracht om de lucht te verversen. Dat was nog niet ideaal omdat er bij strenge vorst moest worden gestookt, vandaar dat men koelhuizen ging bouwen. In 1950 stonden er aan de Langedijk nog ongeveer 550 kool boeten en in 1960 waren er al meer dan zestig koelhuizen in gebruik. Daarna werd de losse stapeling vervangen door opslag in stapelkisten. Daar door kon de kool worden bewaard tot na het tijdstip waarop de kool van de volgende oogst van het veld werd gesneden. Iets wat tuinders, die graag gokten op oplopende prijzen, wel aansprak.


Gezicht op Broek op Langedijk omstreeks 1920. (RAA)


Enkele koolboeten aan de Dorpsstraat gezien vanaf het Oxhoofdpad. (Foto TM)