Barbiers amputeren

Het medisch handwerk van aderlaten (bloed aftappen), darmspoeling, amputaties en kleine operaties was vanaf 1400 een nevenactiviteit van barbiers. Die deden dat naast het haarknippen en baardscheren. Ze leerden dit medisch handwerk in de praktijk. Later werd het veelal hun hoofdberoep, zeker in de steden en er waren er ook die zich specialiseerden. Deze vrije meesters trokken van stad naar stad om in logementen hun stiel te bedrijven. Ze sneden gal- of nierstenen weg, staken staar (oog) en sneden breuken. Dat alles zonder verdoving, maar met brandewijn of jenever. Zo liet Adolf Bock uit Niedorp zich op 1 maart 1694 ‘van de steen snijden’ (nierstenen of stenen in de blaas verwijderen) door ‘de joodt benevento de lyon, die het heel wel geluckte’, aldus zijn echtgenote Elisabeth van der Woude in haar dagboek.

Portret van de Hoornse arts François Gallis uit de 18de eeuw.Portret van de Hoornse arts François Gallis uit de 18de eeuw. Gallis was niet alleen geneesheer, hij bekleedde ook diverse bestuurlijke functies. Zo was hij burgemeester en deken van het chirurgijnsgilde. (WFM)

Stadsmeester

In Hoorn vormden de meer dan vijftien chirurgijns in 1558 een apart gilde, waarbij het stadsbestuur allerlei voorschriften uitvaardigde omtrent opleiding, leerperiode en examinering. Als zich problemen voordeden, bijvoorbeeld als gevolg van de soms ‘moordende’ onderlinge concurrentie, greep de lokale overheid in. De Schager vroedschap, zeg maar het gemeentebestuur, stelde in 1656 een stadsmeester aan, ook wel armmeester genoemd. Dit was een meester-chirurgijn, die belast werd met de medische zorg voor de armen. Voor dit werk kreeg hij vijftig gulden per jaar. Schagen telde meer chirurgijns.
Op het platteland, zeker in de kleinere dorpen, was er vaak maar één chirurgijn. Zoals Gijsbertus Blankendaal in Noord-Scharwoude, van 1714 tot 1722. Hij was de zoon van de chirurgijn van Oudkarspel, maar zette na diens overlijden in 1714 de praktijk aldaar niet voort. Hij vestigde zich in dat jaar in het nabijgelegen Noord-Scharwoude. Daar boerde hij en hield koeien. De meid Trijn Jans maakte kaas en boter van de melk. Dat zorgde voor een welkome aanvulling op de niet al te riante gages als chirurgijn.
Na 1700 verwierven ook chirurgijns een behoorlijke welstand en zien we ze deel gaan uittnaken van de lokale besturen.
De Enkhuizer chirurgijn Maarten Ramas schreef in de 18de eeuw een medisch boekwerk.De Enkhuizer chirurgijn Maarten Ramas schreef in de 18de eeuw een medisch boekwerk, dat bestaat uit twee delen: deel één gaat over gezwellen en deel twee over de heelkunst in het algemeen. (GE)

Vroedvrouwen en schootsters

Bij bevallingen kwam er eeuwenlang geen man aan te pas. Assistentie daarbij was immers het domein van de vroedvrouwen de schootster. Hoorn had al vanaf 1464 een stadsvroedvrouw en na 1500, toen de stad flink ging groeien, werden dat er vier: Buertmoer, Guertmoer, Diewermoer en Sieberichmoer. Ook Schagen had na 1600 een stadsvroedvrouw, die tegen een jaarlijks tractement van 30 gulden arme kraamvrouwen gratis moest helpen. Voor het zware en riskante werk met verlostangen en haken was de vroedmeester, een ervaren chirurgijn, de aangewezen figuur. Zoals Schagenaar Nicolaas Barsingerhorn, die in 1737 zijn getuigschrift kreeg na zijn opleiding bij de Amsterdammer Jacobus Denijs.
Het ging er vooral bij de barende volksvrouwen nogal ruw aan toe. Gewoonlijk lagen zij met het bovenlijf op de schoot van een sterke vrouw, een zogenaamde schootster.

De anatomische les van Zacheus de Jager, een schilderij van Christiaen Coeuershof (ca. 1596-1659).De anatomische les van Zacheus de Jager, een schilderij van Christiaen Coeuershof (ca. 1596-1659). De Jager, geboren omstreeks 1600 te Alkmaar, studeerde onder meer in Leiden medicijnen. Hij was arts te Enkhuizen en praelector – docent – in de anatomie. Op het schilderij staat hij in het midden tussen de overige leden van het in 1636 gestichte chirurgijnsgilde van Enkhuizen. De Jager stierf in 1650 en werd begraven in de Westerkerk van Enkhuizen. (ZZM)