Het dagelijks leven kende er weinig ontspanning, de voeding was eenzijdig en de hygiëne liet nogal eens te wensen over. Overtredingen van de strenge huisregels werden niet kinderachtig bestraft. Lijfstraffen waren lange tijd heel normaal, evenals iemand op een rantsoen van water en brood zetten of iemand op het rooster zetten. Dat laatste hield in dat de wees opgesloten werd in een hok, waarvan de vloer bestond uit een raamwerk van houten latten, waarvan de scherpe kanten naar boven stonden. Die lieten hun sporen na op de voeten, de rug of het achterwerk van de gestrafte. Na 1700 werden de lijfstraffen en het rooster minder toegepast. Echt moeilijke ‘gevallen’ gingen voor een paar maanden naar een tuchthuis en als dat niet hielp werden ze op een schip naar de koloniën gezet. Normaal gesproken vertrok een wees, met toestemming van de regenten, als hij of zij tussen de 16 en 25 jaar oud was, een werkgever had en belijdenis had gedaan. Hij kreeg dan een uitzet, soms ook geld en een bijbel mee. Maar vier op de tien weeskinderen waren daarvoor al weggestuurd wegens ‘wangedrag’ of ze waren gewoon weggelopen...

Foto van het weeshuis van Schagen.Foto van het weeshuis van Schagen. (N. Dekker-Loer, Schagen) Herinneringen van een Hoorns weesmeisje

Aaltje van der Woude werd in 1889 in Hoorn geboren, Achter op 't Zand, op de hoek van de Pompsteeg. Ze had vier broertjes en zusjes. Haar vader was een beurtschipper, moeder had een kruidenierswinkeltje in de voorkamer van hun woonhuis. In 1892 stierf moeder, drie jaar later vader. De kinderen kwamen in het protestantse weeshuis ‘in de Achterstraat’ terecht. Later vertelde Aaltje hoe het er toeging.
Het was een strikt ingedeeld leven, volgens vaste regels voor alles. Zoals in de zomer om zes uur (‘s winters een uur later) opstaan, bidden, wassen en dan ontbijten: een tarwe- en een roggeboterham met melk. Overdag naar school. Na schooltijd kregen ze een keuken-, naai- of breitaak of moesten ze boodschappen doen. Vrijwel de hele huishouding werd door de weeskinderen zelf gedaan. Op zaterdag gingen alle wezen in bad; als ze goed droog waren, was het tijd voor een wandeling. Zondags naar de kerk en eens in de week naar gymnastiek.
Aaltje van der Woude werd later kinderjuffrouw in Hilversum.

Tot 22e jaar onder voogdij

Vanaf 1615 kwamen de meer gegoede wezen van Medemblik onder toezicht en voogdij van de ‘Wees-Camer’. Deze kinderen werden bij particulieren in hun stand ondergebracht, terwijl weesmeesters hun bezittingen beheerden. Waardevolle papieren en kostbaarheden gingen in de met ijzeren banden verstevigde ‘Weeskist’, met drie verschillende sloten. De drie weesmeesters hadden ieder een sleutel ervan en dus kon de kist alleen open als ze alle drie aanwezig waren met sleutel, en zij instemden met opening. Deze gegoede wezen bleven tot hun 22ste onder voogdij en toezicht van de ‘Wees-Camer’, maar als ze voor die tijd trouwden kregen ze ontheffing. Na 1796 zette de Raad van Voogdij de werkzaamheden van de Wees-Camer voort.

Werkverschaffing

Na 1650 zakte de economie sterk in en brak een lange periode van malaise aan. Dat leidde uiteindelijk tot werkverschaffingsprojecten in Hoorn en Enkhuizen. Hoorn nam het voortouw met de oprichting in 1777 van de Vaderlandsche Maatschappij van Reederij en Koophandel. Diverse activiteiten werden aangepakt. De walvisvaart stopte echter al na vier expedities. Wel tot bloei kwamen de fabrieken voor luxe artikelen, zoals bedrukt en beschilderd behang. Het thuis en in fabrieken spinnen leverde heel wat ongeschoolde armen werk op, tegen dezelfde lonen als in de vrije sector. Op de leer- en werkschoolleerden de kinderen van de armen lezen en schrijven en werd hen burgerlijke wellevendheid, hygiëne en arbeidsmoraal bijgebracht.
In 1800 werkten er 260 mensen voor deze werkverschaffingsmaatschappij. Het aantal Hoornse behoeftigen was echter veel groter, waardoor de bedelarij in deze stad een probleem bleef. Enkhuizen startte in 1781 met het Oeconomisch Werkhuis.

Foto van het Wees- en Armenhuis van Nieuwe Niedorp.Foto van het Wees- en Armenhuis van Nieuwe Niedorp. Vanaf 1497 zorgde het bestuur van Nieuwe Niedorp voor de wezen. In de 18de eeuw kwam het ook voor, dat een wees in de kost werd gedaan of werd verhuurd. In 1757 werd Sijtje Dennemans verhuurd aan Arie Tijsen aan de Langereis voor fl. 25,00 per jaar. Ze kreeg een paar kledingstukken mee, zoals twee hemden en een poepesloof, ofwel boezelaar. Naast een paar schoenen kreeg ze ook een paar ‘hulften’ (klompen). (C. Modder, Aartswoud)