Breien van twaalf tot zeven uur
Het is een prachtig gebouw uit 1758, het voormalige weeshuis aan de Zesstedenweg 159 in Grootebroek. Op de kroonlijst van de gevel prijken twee houten beelden van weeskinderen. Het monument heeft een lange geschiedenis. Voor 1575 was hier een vrouwenklooster gevestigd, gewijd aan de heilige Elisabeth. Daarna werd dit een weeshuis.
Twee houten beeldjes van weeskinderen in 18de-eeuwse kleding decoreren de kroonlijst van de ingang van het voormalige weeshuis. Het in- en exterieur van het gebouw uit 1758 zijn in 2010 grondig gerestaureerd. (Foto TM)
Buitenlandse bezoekers roemden altijd de majestueuze panden waarin de Hollanders hun armen en wezen verzorgden. De statige gevels van de goed onderhouden gebouwen vielen op in de steden en dorpen. Veel kerkelijke gebouwen kwamen na de Reformatie beschikbaar voor andere doeleinden, als weeshuis bijvoorbeeld. Grootebroek vormde daarop geen uitzondering. Het voormalige klooster was bij uitstek geschikt om hulpbehoevende kinderen onder te brengen.
Regenten
De vraag is waarom de wezenzorg in vroeger eeuwen zo goed georganiseerd was. Het lijkt in eerste instantie nou niet bepaald een winstgevende activiteit. Toch was het voor de elite in de dorpen een aantrekkelijke bezigheid. Het gaf aanzien wanneer men regent of regentes was van het plaatselijke weeshuis. Ook het aura van medemenselijkheid, dat samenhing met de zorg voor de arme wezen, was van belang. Bovendien was het regentschap een goede opstap naar belangrijker (en vooral winstgevender) functies in de stad of het dorp.
Status en mededogen waren echter niet de enige redenen voor het goed verzorgen van de wezen. In de 16de en 17de eeuw vormden op straat zwervende jongeren een probleem. Velen waren in oorlogstijd hun ouders kwijtgeraakt. Of het gezin raakte aan de bedelstaf omdat pa de jacht op walvissen of de verre reis voor bijvoorbeeld de Verenigde Oostindische Compagnie niet had overleefd. Dat betekende dat de kinderen op straat terechtkwamen en soms in groepen rondtrokken op het platteland om hun kostje bij elkaar te scharrelen. Dat zorgde voor overlast bij de bevolking. Stelen, vernielingen en het lastigvallen van dorpelingen waren ook toen een probleem.
Dienstjes
Opbergen dus, die lastpakken. En dat gebeurde door ze onder streng toezicht te plaatsen in het weeshuis. Daar heerste tucht en orde, werd onderwijs gegeven en moest worden gewerkt voor de kost. De wezen kregen een keurig uniform en vervulden allerlei maatschappelijke taken, zoals het meelopen (tegen vergoeding) in rouwstoeten bij begrafenissen van rijke burgers. Na hun schooltijd werden ze gezel bij een ambachtsman of gingen ze werken bij boeren in de buurt. De meisjes kregen een ‘dienstje’ bij rijkere families om hen voor te bereiden op de maatschappij.
Het leven in het Grootebroekse weeshuis verliep gestructureerd en volgens strakke regels. De regenten bepaalden het algemene beleid, maar de weesvader en -moeder stelden de dagelijkse gang van zaken vast. Tot de 19de eeuw was men ervan overtuigd dat de dag van een wees van begin tot eind gevuld moest zijn. Geen vrije tijd, dat gaf alleen maar gelegenheid tot het uithalen van kattenkwaad of erger.
Ledigheid was des duivels oorkussen. De ordonnanties voor de weeshuizen vormen hiervoor het bewijs. Een ordonnantie uit 1702 meldt bijvoorbeeld:
De School-Kinderen
Oft op een Ambacht gaende niet te werck zijn
Sullen moeten de na-Middaghs op Breyen (breien) gaen
Van twaalf uren precijs
Tot seven uren toe
Oft tot het Avondt-School begint
En by aldiener geen school is
Sullense moeten de gantsche dagh breyen
Mits dat sy van vier uren tot half vijven sullen mogen schaften.
Onderwijs en catechisatie maakten deel uit van het dagelijkse programma. En werk natuurlijk, op de landerijen van het weeshuis bijvoorbeeld. Zo konden de kosten van de wezen worden terugverdiend.
Wie in Grootebroek de fraaie gevel passeert, moet beseffen dat er veel goed werk is verricht. En dat dat nog steeds gebeurt, want de nu in het pand gevestigde ‘Schuilhoeve’ zorgt ook, net als toen, voor kinderen in problemen.