De strijd van een kerkenraad

De rooms-katholieke Sint Bavokerk aan de Noorddijkerweg in Ursem valt niet meteen op. Toch is het gebouw een schepping van één van de bekendste architecten van het land: A.J. Kropholler (1881-1973). Kropholler ontwierp onder andere het raadhuis in Medemblik, de katholieke kerk in Scheveningen en de nieuwe abdij van Egmond. Bijzonder dat Ursem zo'n kerk bezit.


Gezicht op de roomskatholieke Sint Bavokerk in Ursem in 2010. De kerk werd ontworpen door de beroemde architect Kropholler en op 21 augustus 1921 in gebruik genomen. Drie grote koperen kroonlampen en de beelden van onder andere Maria, Jozef en Bavo uit de oude kerk werden in 1920 in de nieuwe kerk herplaatst. (Foto TM)

Het imago van Ursem is eigenlijk als de plek van zijn kerk; een beetje achteraf, een beetje bescheiden. Maar wie dieper graaft, treft een rijke geschiedenis aan. Zoals gezegd de kerk van Kropholler uit 1921, een aantal mooie stolpboerderijen maar ook een paar prachtige verhalen uit zijn roerige geschiedenis.
Zo stond in 1735 het hele dorp op zijn kop wegens een vete tussen de kerkenraad en de baas van het dorp, Willem Decker, heer van Ursem (1709-1780). De processtukken lezen als een roman. Tot aan de Hoge Raad knokten de Ursemmers voor hun al dan niet vermeende recht en voor hun onafhankelijkheid van de in Gouda wonende heer.
Natuurlijk wordt in de annalen van het dorpje het gevoerde proces gebracht als een strijd tussen David en Goliath. In het kort ging het hierom: wie mocht de ‘kleine Ampten’ vergeven zoals dat van de schoolmeester of de predikant? De heer van Ursem, die toentertijd burgemeester was in Gouda, of de kerkenraad van het dorpje? De strijd zou dertig jaar duren. Heel West-Fries kun je zeggen. Die laten zich niet graag de wet voorschrijven, ongeacht door wie. Dat ondervonden Floris V en koning Willem II en ook Willem Decker kreeg een koekje van dat deeg.

Recht op de wind

Waarom kocht een rijke bewindhebber en burgemeester uit Gouda een klein plaatsje in de kop van Noord-Holland? Het was in feite een deftig niets, want rijk werd je er niet van. Decker kocht de heerlijkheid in 1730 voor 9.000 gulden en ontving uit allerlei rechten en pachten slechts zo'n 120 gulden per jaar. Hij kreeg bijvoorbeeld veertien gulden van de veerschipper op Alkmaar, dertien gulden en zes stuivers van de vissers op de Leedtsluis en zes gulden van de korenmolenaar voor het recht op de wind.



Voor het geld hoefde hij het dus niet te doen. Het zal de status geweest zijn die een heerlijkheid gaf. Decker kreeg tenslotte ‘Heer van Ursem’ achter zijn naam. En het was een snoever, deze Willem Decker, burgemeester van Gouda en gouverneur van het Maleise Malakka in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie. In de roemruchte Hollandse traditie ‘misdroeg’ hij zich daar behoorlijk. Zelfverrijking was voor hem geen vies woord en er werd dan ook diepgaand onderzoek gedaan naar corruptie in het Malakka van Decker. Maar natuurlijk was daar ook de ‘held’ Decker. Hij hield stand bij een belegering van de machtige sultan van Johore.



Al droop de Maleise sultan in de strijd met Decker af, de kerkenraad van Ursem was Willem te machtig. De Hoge Raad stelde de Ursemmers in 1765, na dertig jaar van procederen, in het gelijk en gaf hen het recht voortaan zelf de schoolmeester en de predikant te benoemen. Over David en Goliath gesproken.