De meeste West-Friese dorpen zijn lintdorpen: de huizen staan langs één lange hoofdstraat met een enkele zijweg. Alleen het komdorp Opperdoes vormt hierop een uitzondering. Middelpunt van ieder dorp zijn de beeldbepalende kerken met, meestal daar tegenover, de cafés.
De oudste gebouwen in een dorp zijn doorgaans de hervormde of protestantse kerken. Oorspronkelijk waren dit rooms-katholieke kerken, maar na de Reformatie kwamen die in handen van de protestanten. In de tweede helft van de 19de eeuw werden er onder leiding van fanatieke bouwpastoors nieuwe, indrukwekkend grote rooms-katholieke kerken gebouwd. Deze ‘West-Friese kathedralen’ staan meestal aan de andere kant van het dorp, zo ver mogelijk bij de hervormde kerk vandaan.

In 1660 schilderde David Teniers de Jonge (1610-1690) een boerenkermis. De duiventil op het dak van de herberg verwijst naar de dames van lichte zeden die hier aan het werk waren. (Rijksmuseum, Amsterdam)

De verenigingen hadden hun onderkomen in de cafés. Ook hier gold, net als bij de middenstand: ieder geloof zijn eigen plek.
Toneel, zang, floralia, biljart- en kaartclubs zorgden voor sociale binding en gemeenschapszin. In een groot aantal dorpen is nu geen café meer te bekennen. Een dorpshuis heeft vaak de café-functie overgenomen.
Rond kerken en kroegen, maar ook op andere plaatsen in de West-Friese dorpen, zweven verhalen. Een twaalftal van die verhalen vormt de inhoud van dit deel van ‘West-Friesland toen en nu’. Het zijn verhalen over moren en messenmakers, over arrogante Goudse notabelen en succesvolle zaadhandelaren. De kinderen leerden taal en rekenen onder strenge onderwijzers en met de West-Friese wezen was dat niet anders.
Natuurlijk zijn er vertellingen over feesten. Een bonte kroeg in Warmenhuizen en carnaval vieren of je leven ervan afhangt in Zwaag. En over huisvlijttentoonstellingen die uitgroeien tot vermaarde bloemencorso's. Maar bovenal gaat het over gezellige dorpsgemeenschappen die precies weten wat ze willen. Of beter gezegd, die puur oigenwois benne.