Gebouwd op aangeslibd land bij Kolhorn

Rondkijkend vanaf de Westfriesedijk bij Kolhorn ligt aan de ene kant het schilderachtige plaatsje en aan de overkant de vrij jonge Waard- en Groetpolder. Tot 1834 klotsten hier de golven van de zee, met uitzondering van het stukje land in de knik van de dijk, dat al in de 15de eeuw bekend was als de Tjarde en dat in 1538 officieel werd toegerekend aan het Schager ambacht. Op die plek, Westfriesedijk 1, staat het voormalige Polderhuis, tegenwoordig een woonhuis. Met nog altijd de naam ‘De Tjarde’ boven de voordeur.

West-Friesland rekt en krimpt. De eeuwen door is het aantal hectare waaruit het land bestaat nooit gelijk gebleven. Binnen de Omringdijk werd land uit water gewonnen of, zoals tegenwoordig gebeurt, weer prijsgegeven. Buiten de Omringdijk lag voorland dat uitstekend van pas kwam om de zee zover mogelijk weg te houden van de dijk.
Als de zee na verloop van tijd toch dichterbij kwam, bood een inlaagdijk uitkomst als extra bescherming. Dat kostte land en soms gingen ook huizen, boerderijen en kerken verloren. Het omgekeerde was het geval, wanneer een aangeslibd stuk grond buiten de Omringdijk werd bedijkt. Een voorbeeld daarvan is de ruim anderhalve eeuw oude polder Waard en Groet.

Fikse winst

Bij het maken van plannen voor een droogmakerij gingen de financiers er steeds weer van uit dat hun investeringen een fikse winst zouden opleveren. Dat viel vaak bitter tegen, zo ook bij de Waard- en Groetpolder.
De concessie werd in 1842 aangevraagd op initiatief van kandidaat-notaris Koomen in Winkel en de in zijn tijd bekende kunstschilder Christiaan Julius Lodewijk Portman. Ze richtten een maatschappij op waarvan de leden aandelen van vijfduizend gulden konden kopen. Deze zouden elk later recht geven op een stuk land van 20 bunder.
De kosten waren, zoals weldra bleek, te krap begroot. Men had zich verkeken op al het werk dat moest worden verricht: het maken van de dijken, het graven van kanalen, het bouwen van sluizen en molens.
In de directiekeet op de Tjarde, die al spoedig als Polderhuis ging dienen, werd druk vergaderd.
De omringende waterschappen werkten bepaald niet mee. Ze waren ongerust over de afwatering en de schippers maakten zich zorgen over de bereikbaarheid van Kolhorn. Aan al hun eisen moest worden voldaan, alvorens men eindelijk aan de slag kon. Weldra bleek dat de dijken te laag waren. Bij hevige stormen ontstonden er gaten en stroomde het zeewater naar binnen. Het was noodzakelijk de waterkeringen te verhogen en dat betekende: meer geld op tafel.
Toen men eindelijk kon gaan malen, bleek de molen in de Groetpolder op de verkeerde plaats te staan. Er moest een tweede molen worden gebouwd. Deze molen in de Waardpolder reikte niet diep genoeg waarop de vijzels verlengd werden.

Zoute grond

Na alle problemen te hebben overwonnen, ten koste van veel gepraat en veel geld, konden de boeren aan de slag. Het viel bitter tegen. De grond bleek zo zout te zijn dat er jaren niet kon worden geoogst. Na diep spitten en voortdurend afwateren begon al het werk vrucht te dragen.
Inmiddels hadden enkele boeren van de nood een deugd gemaakt door op hun land meekrap te verbouwen dat werd gebruikt om rode verfstof voor textiel te maken. Een nijverheid die tot een eind kwam door de uitvindingen waarbij langs chemische weg kleurstoffen konden worden gemaakt. In 1944 kon men, ondanks de oorlog, tevreden het eeuwfeest vieren. De polder bracht eindelijk de verwachte baten.