Andere voorbeelden van plattelandssteden zijn de dorpen Hem en Venhuizen, die samen als de stede Hem een stadsrecht hadden. Ook Midwoud, Twisk, Abbekerk en Lambertschaag bezaten samen een stadsrecht, evenals Sijbekarspel en Benningbroek.
De dorpen met een lagere bestuurlijke eenheid, vielen vaak onder het stadsrecht van een andere plaats. Dat gold onder meer voor de dorpen van de Veenhoop (Berkhout, Avenhorn, Grosthuizen, Scharwoude en Oudendijk). Zij vielen onder het stadsrecht van Hoorn. Dit betekende dat een timmerman in Avenhorn zich moest laten inschrijven bij het gilde in Hoorn. Ook de rechtspleging voor deze dorpen vond plaats in Hoorn. Dit is nog te zien aan de banpalen op de Keukendijk in Schardam en op de Walingsdijk bij Ursem. Banpalen gaven de grens aan van het rechtsgebied. Opperdoes, Wervershoof en Oostwoud vielen onder het stadsrecht van Medemblik. Bij de komst van de Fransen in 1795 en de daarbij gepaard gaande bestuurshervormingen werd het praktische verschil tussen steden en heerlijkheden opgeheven.

De Dorpsstraat van Sijbekarspel op een foto uit 1924.De Dorpsstraat van Sijbekarspel op een foto uit 1924. Links de grote stolpboerderij van de familie Visser. In september 1943 brandde deze boerderij geheel af. In januari van dat jaar was ook de melkfabriek Prins Hendrik al afgebrand. Deze fabriek was overigens al gesloten in 1939 en daarna gebruikt als houtopslagplaats. Het hout werd gebruikt als brandstof voor de vrachtauto's die tijdens de Tweede Wereldoorlog niet over benzine konden beschikken. (B. Peper, Sijbekarspel) Kauwgumballen, Kladodders en Keuters

Bijna alle dorpen hadden een bijnaam (sommige zelfs meerdere) en dus ook de dorpelingen zelf. Hieronder wat voorbeelden:

Aartswoud – Blötebieneloupers; Andijk – Bonenbeukers; Barsingerhorn – Lomperds; Benningbroek – Speelmakkers; Binnenwijzend – Theekisten; Blokker – Bonen; Bovenkarspel – Kauwgumballen; Dirkshorn – Hekkebijters; Grootebroek – Vechtersapen; Hoogkarspel – Blauwe reigers; Kolhorn – Raapstelen; Lutjebroek – Bloemkoolstruiken; Nibbixwoud – Krielen; Nieuwe Niedorp – Kladodders; Onderdijk – Keuters; Oosthuizen – Kraaien; Oostwoud – Bleien; Opperdoes – Turken; Sint Pancras – Sintereipers; Twisk – Gladoren; Ursem – Langslapers; Wervershoof – Gommers; Westwoud – Grippeleskoiters; Winkel – Spreeuwen.

Kraaien, Spreeuwen en Swessers

Al was het formele verschil tussen heerlijkheid en stad opgeheven, het leven in een dorp was op veel fronten anders dan in de stad. Iedere bewoner van een dorp in West-Friesland zal de rivaliteit tussen dorpen onderling kennen. Het eigen dorp is immer de beste plaats om te leven en te werken! Een prachtige uitspraak in dit verband is: Om doorzetter te mogen heten moet je aan twee voorwaarden voldoen: je moet Westfries zijn en in Kolhorn wonen. Kolhorners hadden lange tijd sterk het gevoel dat ze in het ‘verdomhoekje’ zaten en lieten daarom goed van zich horen. Kolhorn gold in de tijd van de heerlijkheid Schagen als een verbanningsoord voor de Schager heer. Later zou het een soort verlengstuk voor de gemeente Barsingerhorn geweest zijn. Hoe dan ook, de Kolhorners lieten dikwijls luid en duidelijk merken het daar niet mee eens te zijn.
Bij die onderlinge rivaliteit hoorden veel bijnamen. Zo had je de Moppen uit Medemblik, de Vechtersapen uit Grootebroek, de Spreeuwen uit Winkel en de Kraaien uit Oosthuizen. Ook Andijkers hadden een bijnaam: Bonenbeukers; Enkhuizenaren waren Spieringkoppen. Vaak goedbedoeld, maar met een duidelijk snerende ondertoon. De bijnamen werden overigens niet alleen verzonnen voor de grap. Ze waren vaak hard nodig, met zoveel families met dezelfde achternaam. Verder was er in de voornaam ook niet al te veel variatie, waardoor het kon gebeuren dat er heel wat mensen dezelfde voor- en achternaam droegen. Met Bram Dekker uit Warmenhuizen konden wel zeven mannen worden bedoeld.

Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, leefde men in Haringhuizen vooral van de landbouw en veeteelt.Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, leefde men in Haringhuizen vooral van de landbouw en veeteelt. De naam Haringhuizen is terug te voeren op het Middelnederlandse woord ‘herinc’, een breed stuk niemandsland waar men zich vrij mocht vestigen. Haringhuizen – aanvankelijk Nieuwkerk genoemd – ligt namelijk op de grens tussen de bannen (dorpsgebieden) van Barsingerhorn en Schagen. Samen met Barsingerhorn vormde Haringhuizen vanaf 1415 één stad, maar tot 1811 hadden beide plaatsen elk een eigen burgemeester. (A. Wit, Nieuwe Niedorp)