Doordat de afwatering van de bodem plaatsvond via de bestaande veenriviertjes, werden de afwateringssloten daar haaks op of parallel aan gegraven. Hierdoor is het in veel dorpen zo dat de percelen land niet haaks aan de dorpsweg liggen, maar gérend (dus niet loodrecht, maar schuin op de weg).
Haas en KonijnOver het verschil in geloof bij de verschillende dorpen bestaat een leuke anekdote. Berkhout was protestant, De Goorn katholiek. Op de dorpsgrens aan de kant van Berkhout woonde de familie De Haas, met drie kinderen. Aan de kant van De Goorn woonde de familie Konijn: dertien kinderen... Aan de Dubbele Buurt te Hoorn kwam in 1933 de Westfriesche Vrachtrijdersbond bijeen. De Berkhouter Pieter Molenaar (met baard) werd gehuldigd omdat hij al 40 jaar het vervoer van landbouwproducten verzorgde van Berkhout naar Hoorn. (AWG)
Gelovigen volgden hun herder
Toen in 1572 de Westfriese steden zich schaarden achter prins Willem van Oranje, betekende dit dat in de steden voor de reformatie gekozen werd. Dat wil zeggen dat de protestanten het voor het zeggen kregen. De katholieke geestelijkheid kreeg de gelegenheid zijn beelden ‘af te nemen’ en de stad te verlaten. Er is in West-Friesland zodoende nooit een beeldenstorm geweest.
In de dorpen ging het wat anders. De pastoor had een grote invloed op het plaatselijk bestuur. De gelovigen volgden veelal hun herder. De keuze van de godsdienst viel samen met de dorps grens, meestal ook de parochiegrens. Daardoor ontstond een tweedeling van godsdiensten in West-Friesland. De keuze van de pastoor hoefde overigens niet altijd voor de roomskatholieke Kerk te zijn. Soms koos hij wel degelijk voor het nieuwe geloof. De pastoor van Berkhout bijvoorbeeld werd in 1572 dominee en binnen een jaar trouwde hij met zijn huishoudster.
Tijdens de vorming van de Republiek werd al heel snel duidelijk dat de katholieken buiten de openbare ambten werden gehouden. Zo ontstond de situatie dat in specifiek katholieke dorpen generaties lang slechts een paar hervormde families het plaatselijk bestuur vormden en de rest van het dorp daar systematisch buiten gehouden werd. Een ander nadelig aspect om katholiek te blijven was dat de meeste kerken onteigend waren en bleven, en in handen waren van de hervormden (toen gereformeerden genoemd). Het kon ook anders: in Wognum had de rooms-katholieke familie Commandeur het voor het zeggen en in Obdam – zij het in mindere mate – de familie Haarselhorst.
Het katholieke deel van de bevolking mocht wel zijn godsdienst belijden, maar niet meer in als zodanig herkenbare gebouwen. Hierdoor ontstonden schuilkerken, zoals het ‘Papennest’ in de Zuidermeer.
Na de emancipatie van de katholieken na 1850 ontstond het verschijnsel dat in alle rooms-katholieke dorpen enorme kerken werden gebouwd, om zich te kunnen manifesteren. Bekende architecten als A.C. Bleijs uit Hoorn werden aangetrokken. De enige manier waarop de katholieken zich voor die tijd konden manifesteren, was binnen de kerk. Alleen daar konden de processies, die buiten verboden waren, plaatsvinden. Hierdoor hebben ook de kleinste katholieke gemeenschappen de mooiste tabernakels en kerkzilver aangeschaft.