Redactie en samenstelling: Ed Dekker, Herman Lambooij, Herman Lansdaal, Jaap Raat, Peter Sasburg en Mieke Scharloo.
Bijschriften: Daan Meijer.
Tekst: Henk-Jan den Ouden.
Met dank aan Zeeman Vastgoed Beheer B.V.
“Elke partij stelde zich op bij haar goal (twee palen, van boven verbonden door een lint), en zette zich schrap. De bal lag moederziel alleen in het midden. Als het sein tot de aanval werd gegeven, renden beide partijen als dollen op de bal af, en degene die er het eerst bij kwam gaf hem een ‘lel’. Alles was geoorloofd, alleen worstelen was verboden. We waren voorzien van ‘beenkappen’ en die waren broodnodig. U begrijpt, het was een janboel.”
Dit is een verslag van een speler van een Westfriese voetbalwedstrijd vóór 1900. Erg zachtzinnig ging het er in die dagen niet aan toe. Maar Westfriezen vonden dat waarschijnlijk niet erg. Een oud-rector van het Westfries Lyceum in Hoorn, doctor G. Bouter, karakteriseerde zijn leerlingen eens als volgt: “Ze zijn wel eens wat onbehouwen, in doorsnee echter voor rede vatbaar. Ze zijn wat nuchter, komen recht voor hun mening uit. Ze zien vaak wellevendheid als bedrog en beleefdheid met een bijbedoeling van strooplikken.” Echte ‘gentlemen’ zijn Westfriezen dus waarschijnlijk nooit geweest; wel eerlijk, maar stevig. Nog steeds trekt een echte Westfries zijn been niet terug bij een pittig duelletje.
Sportclubs en sportbonden ontstonden pas in de tweede helft van de negentiende eeuw. Van spelregels en georganiseerde competities had nog niemand gehoord. Iedereen deed maar wat, en het enthousiasme was vaak enorm. Zo groot, dat het spel nog wel eens gevaar opleverde voor spelers en toeschouwers.
Sport en spel waren ook voor het ingaan van de twintigste eeuw ‘de belangrijkste bijzaak van het leven’. Niet alleen de spelers zelf hadden er lol van, maar zeker ook de vele toeschouwers, tuk op een verzetje in hun vaak eentonige bestaan.