Klaas Groot uit Andijk begon een ‘tulpenkraam’ met bollen die hij gekocht had van Piet Edel uit Zwaag. Ook in Bovenkarspel beplantten in dat jaar enkele tuinders, die voorheen uitsluitend aardappelen, kool en uien hadden geteeld, bijna anderhalve hectare land met tulpen. Het bedrijf van Pieter Bakker onder Enkhuizen, dat met drie kraampjes bollen was begonnen, groeide uit tot een van de grootste bedrijven van West-Friesland. Door de durf van deze tuinders, die wel eens iets anders wilden proberen dan groente telen, heeft zich een bedrijfstak ontwikkeld die velen werkgelegenheid en welvaart bracht.
De gebroeders Tol uit Sint Pancras bezig met het planten van bollen. Pas als het land helemaal schoon was en de greppels op de juiste plaatsen lagen, kon men aan dit zware werk beginnen. Zonder een goed afwateringssysteem was men immers nergens. (VOSP)
In 1904 werd in Bovenkarspel de eerste Vereniging tot bevordering van bloembollencultuur opgericht. Van deze verenigingen zijn belangrijke impulsen uitgegaan om de gekweekte bolsoorten tentoon te stellen. Een weergaloze expositie van duizenden hyacinthen, narcissen en krokussen is jaarlijks te zien op de Westfriese Flora te Bovenkarspel. Daar begint eind februari altijd de lente. Aan de beste kwekers worden prijzen toegekend, om hen tot nog betere prestaties aan te sporen. Met trots toonden de organisatoren van de Flora op 19 februari 1958 aan koningin Juliana wat de kwekers hadden bereikt.
‘Fordson’ verdrijft paard
Na 1945 dachten vele boeren de bedrijfsvoering voort te kunnen zetten volgens de tradities van het voorgeslacht. Op veel akkers, ondoelmatig klein, liepen nog paarden voor de ploeg. Slechts hier en daar had een Fordson-tractor de paarden vervangen.
Bollenpellers bij Jan Bakker in Venhuizen. Zonder de hulp van de jongeren zou de bollenteelt voor veel Westfriese bollenkwekers een te kostbare zaak zijn. (AWG)
Een gewoon beeld waren op knieën kruipende boeren, die in groepjes lagen te wieden, met hun handen piepers rooiden en kolen sneden. Overal in de polders Het Grootslag nabij Wervershoof en Geestmerambacht bij Langedijk hoorde je nog het geplons van de kloet om de schuiten en pramen met handel voort te duwen.
In de jaren zestig kwam langzaam de ommekeer. Met bulldozers en draglines werd het Geestmerambacht omgekeerd. Daarna moest Het Grootslag op z'n kop. Alle sloten gingen dicht. Door ruil- en herverkaveling ontstonden grote akkers, waar de werkende paarden in hoog tempo definitief verdwenen. De grote percelen vroegen om zwaardere tractoren en meerscharige ploegen. Voor alles werd een machine bedacht. Hooien komt nauwelijks meer voor; het gras wordt opgeslagen onder plastic, verzwaard met autobanden of wordt tot ronde balen verwerkt door een rijdende pers.
Op hun knieën zitten de bollenrapers; achter hen staan de bollenpelsters. Het werk bij Hannes Ruiter in Zwaagdijk in 1927 was keurig over de geslachten verdeeld: mannen raapten en vrouwen pelden. Hannes Ruiter zit rechts met zijn zoon Cor op zijn knie. Links van hem zitten de knechten. Een aantal kwam uit West-Friesland en een aantal was seizoenarbeider – ook wel ‘poep’ genoemd. Poepen kwamen vaak uit Westfalen in Duitsland en uit Noord-Nederland. Het woord is waarschijnlijk afgeleid van het Duitse Bube, wat knaap betekent. (HVZ)