Redactie en samenstelling: Ed Dekker, Herman Lambooij, Herman Lansdaal, Jaap Raat, Ruud Roodhorst en Peter Sasburg.
Bijschriften: Daan Meijer.
Tekst: Jaap de Wit.
Met dank aan Accountants- en Belastingadviesbureau LTB B.V.
De wijze van leven en werken van de tegenwoordige boeren – voorzien van waterleiding, elektrisch licht, computers en machines voor alle mogelijke werkzaamheden – staat in schril contrast met die van de mensen die 4500 jaar geleden in West-Friesland gingen wonen. Deze eerst groepjes boeren, steentijdmensen, waren niet honkvast en verhuisden geregeld, op zoek naar betere landerijen. Uiteindelijk trokken ze weg.
Omstreeks 1500 voor Chr. kwamen de boeren terug. Deze bronstijdboeren, genoemd naar het gebruiksmateriaal dat in die tijd in zwang raakte, woonden in boerderijen waarvan sommige wel dertig meter lang waren en waarin 's winters plaats was voor 25 runderen. Jaarlijks slachtte een familie een varken, enkele schapen en een vijftal runderen om zich te voeden. Om een slachtdier dood te maken, werd het verdoofd door een klap met een stenen hamer op het voorhoofd. In West-Friesland zijn dan ook vele schedels gevonden van runderen en varkens met een ingeslagen voorhoofdsbeen.
Vuurstenen sikkels
De bronstijdboeren bezaaiden hun akkers met gerst, emmertarwe of lijnzaad. Het rijpe graan werd met behulp van vuurstenen sikkels afgesneden. Daarvan zijn er in de polder Het Grootslag, in het oostelijk deel van West-Friesland, meer dan honderd teruggevonden. De oogst werd zorgvuldig op schelven of oppers opgeslagen en omgeven met greppeltjes voor afwatering en als afweer tegen muizen.
Het gebied Het Grootslag was gedurende de bronstijd dicht bevolkt; tientallen boerderijen stonden bij elkaar. Toen de grond steeds drassiger werd, verlieten de bronstijdboeren het gebied echter geleidelijk.