Ze gaven dan geen melk meer vanwege de komende geboorte van een kalf. Na het kalven gaf de koe weer volop melk. De eerste melkgift heet biest en is door zijn bijzonder vette samenstelling onontbeerlijk voor het jonge kalfje. Omdat er altijd biest in overvloed was, bakte de boerin er vaak heerlijke pannenkoeken van.
De hele familie bleef in de zomermaanden op de stal wonen, dicht bij de achterhaard, zodat de boerin daar het dagelijks eten kon bereiden. Achter op de zogeheten zomerstal stonden wat meubelen en hingen allerhande versieringen aan de wand, zoals koperwerk en Delftsblauwe schotels. Voor de streekbewoners niets bijzonders, maar toen op 29 september 1778 de Zwitserse letterkundige J.A. de Luc een boerderij in De Streek bezocht en zo'n zomerstal binnen ging, vroeg hij verbaasd aan de boer waar deze ‘zaal’ voor diende. De ruimte was aan een kant versierd met allerlei porselein en de bodem was bedekt met fijn zand, in een patroon gestrooid.
Als de koeien in het voorjaar naar buiten gingen werden de koegang en de stallen geschrobd en gewit. Vervolgens werden porseleinen borden, koekplanken en koperwerk uitgestald. Zo veranderde elk jaar de winterstal in een ‘zomerstal’, een museumpje in de stolpboerderij. Op deze foto de zomerstal van boerderij Mijn Genoegen in Grosthuizen. Nog steeds ligt deze stal in de zomermaanden te pronken. (WFG)
17 de-eeuwse gastarbeiders
Omdat de boeren het 's zomers druk hadden met melken, land bewerken en marktbezoek, bleef er nauwelijks tijd over om te hooien. Al sinds de vroege zeventiende eeuw werd er gemaaid door de ‘hannekemaaiers’.
's Winters stonden de koeien van Westfriese boeren in de winterstal in de boerderij. Tegenwoordig staan de koeien meestal in een aparte ligbox-stal. (WFG)
Deze seizoenarbeiders, afkomstig uit het graafschap Lingen in Duitsland, maaiden met duizenden vlijmscherpe zeisen binnen enkele weken al het gras voor de Westfriese boeren. Na een lange voetreis van het Munsterse land tot Hasselt in Overijssel, werden zij in juni met extra afvaarten door veerschippers de Zuiderzee overgezet. Na aankomst in Hoorn pikten de boeren hen na de kaas- of veemarkt met hun wagens aan de kade van de Nieuwendam op.
Als het droog was, begonnen zij al 's morgens vroeg te maaien. Twee man maaiden ongeveer een halve hectare land per dag, voor ƒ 1,50 per persoon. Na enkele dagen werd het hooi door meiden en knechten ‘aan de rook’ (op kleine schelfjes) gezet.
In 1861 schilderde W. Kooiman deze stolpboerderij in de buurt van Enkhuizen. De afbeelding is een detail van een groter schilderij waarop ook vuurtoren De Ven is te zien. Boven het woongedeelte van de boerderij is goed de spiegel te zien: het dak is daar niet met riet, maar met pannen bedekt. Dat vond men mooi. (WFM)