De boer en de gewone man droegen vroeger klompen. Klompenvolk werden zij dan ook genoemd. Deze jongens poseerden omstreeks 1930 in de Hoofdstraat van Bovenkarspel. (P.M. Rooker, Enkhuizen)
Na de geboorte liep de vader trots, of op z'n Westfries ‘met de grote skoen’: hij ging aangifte doen bij het gemeentehuis. Het heuglijke nieuws werd ook in het dorp rondgezegd.
Het kindje werd goed ingebakerd (ingewikkeld, warm gekleed) en op schoot verzorgd bij de moeder, die vaak naast de vuurmand zat. Om de warmte vast te houden werd er over de vuurmand met onderin gloeiende kolen, een kleed gelegd. Ook werden de nat geplaste, niet uitgewassen luiers, erop gedroogd, wat in de kleine huiskamer voor veel stank zorgde. De rookontwikkeling deed de kinderen trouwens ook geen goed. Huilende kinderen kregen een ‘dot’ om op te sabbelen, dat was een lapje met een rozijn erin. De punt werd in suiker en brandewijn gedoopt.
Wie op kraamvisite ging, ‘most om de suikerstikke’. Het kraambezoek werd getrakteerd op witbrood met suiker. Meestal liet men voor die tijd door de bakker een taart bezorgen, waarop het welbekende rijmpje stond: ‘voor de kraamvrouw 'n presentje, voor de kraamheer ook 'n endje’.
Na de borstvoeding kregen de baby's vaste kost toegediend, soms bonen met vet. De peulvruchten werden daarbij meestal eerst door de moeder voorgekauwd.
Op vrijersvoeten gaan
Hoe kwam de man overigens aan de vrouw? Wie ‘'n koikie op 'n moidje had’, stapte op zondagavond om acht uur onaangekondigd bij haar thuis naar binnen. Schooien, heette dat. Kreeg de jongeman een stoel aangeboden, dan mocht hij aan tafel zitten om mee te praten. Een boerenzoon had van tevoren natuurlijk al de nodige voorkennis over haar opgedaan; hij wist al hoeveel koeien vader had, want ze moest uiteraard een goeie partij voor hem zijn. Men praatte wat over het weer, het dorp en uiteraard letterlijk over koetjes en kalfjes. Vader en moeder kropen doorgaans rond negen uur onder de wol, maar eerst werd er nog een avondboterham gegeten. Bood het meisje de bezoeker ook zo'n ‘stik’ aan, dan mocht hij blijven, kreeg ie een beschuitbol, dan wist hij dat ie ‘z'n padje wel inkorte kon’.
Paulus Joëls Rosenberg (1773-1837) schilderde het gezin van Petrus Kraakman en Catharina Schilder uit Zuid-Scharwoude, die in 1804 waren getrouwd. Het was een welvarende familie. Catharina en haar dochter tonen hun sieraden, de jongens laten hun schoenen zien met daarop blinkende gespen. (SMA)