Je kon ze ook laten belezen. Dan werd er een bezweringsformule uitgesproken. Een neusbloeding stopte door een sleutel in de achterkant van de nek te leggen. Kiespijn ging over door te spoelen met brandewijn of jenever. Een kruidnagel in de holle kies stoppen was ook een probaat middel. Oorpijn verminderde als men warme slaolie in het oor liet lopen of een gekneusd koolblad op de schelp legde. Wie verkouden was, moest een ei zo'n 48 uur in de azijn laten liggen en daarna klutsen met suiker. Eén lepel deed wonderen! Maagklachten verminderden door kalmoeswortelthee te drinken. ‘Sprôse’ lippen (ruw, gebarsten door de kou) werden ingesmeerd met verse reuzel of uierzalf. Behalve de haarlemmerolie gebruikten ook veel mensen de ‘fisselpot’ van Klaas Ursem (1802-1883) uit Nibbixwoud. Dat was hét middel tegen etterende, onnatuurlijke kanalen in de huid. De onsmakelijke pasta is nóg steeds verkrijgbaar; de bereidingswijze is een goed bewaard familiegeheim.

Vrouwenoproer in Venhuizen
1672 staat bekend als het rampjaar. Ons land werd bedreigd door vijandelijke aanvallen. Het gevaar kwam uit zee en over land. Alle weerbare manschappen werden opgeroepen het vaderland te verdedigen. Ook in Venhuizen kwam de oproep ter sprake. De hoplieden hadden orders gekregen dat ze er voor moesten zorgen dat alle weerbare mannen in (Ooster)Leek scheep gingen om naar Den Helder te varen. Ieder moest voorzien worden van honderd kogels, drie pond ‘bussepoeder’ en vier dagen ‘mondkost’. Dit kwam de vrouwen ter ore en die organiseerden, door op ketels te slaan en te roepen, een vrouwenopstand. De volgende morgen trokken de meeste vrouwen, gewapend met degens en vorken, naar de huizen der hopmannen, ‘op boete van zes guldens’. Eén vrouw was met lege handen gekomen. Ze kon kiezen of delen: direkt ‘geweer’ halen of de vork, waarmee ze door de rokken geprikt werd, zou door het lijf gaan. Ze koos eieren voor haar geld. Weldra verschenen er enkele schutters die de hoplieden wilden spreken. Maar aangezien de vrouwen hun huizen bezet hielden, ging dat niet door. De vrouwen zwichtten niet voor het gezag en de meeste schutters dropen af. De hoplieden en burgemeesters zagen geen kans manschappen te mobiliseren. Uiteindelijk werden er acht vrijwilligers gehuurd en naar Den Helder gezonden. In De Streek ging het er net zo aan toe.‘Het kon bar loeve’
In de late Middeleeuwen bevonden de stookplaatsen in de woningen op het platteland zich in het midden van de ruimte op een stenen gedeelte van de lemen of aarden vloer. Het was een ondiepe kuil, de kolk genoemd, die bedekt was met haardijzers. Hierop brandde een vuur van takkenbossen, turven of gedroogde koemest.
