Meer armen dan rijken
In een stad als Hoorn leefde de gegoede burgerij ‘op stand’ aan bijvoorbeeld het Groote Oost of de Roode Steen. In de achteraf gelegen stegen en sloppen huisde de gewone man. Dat waren de volksbuurten waar men saamhorigheidsgevoel kende, dat wel. Maar de stad was benauwd, stoffig, de grachten stonken en er schuilden allerlei gevaren.
In de late Middeleeuwen waren de huizen en gebouwen in Hoorn van hout. Eén moment van onachtzaamheid met vuur kon hele stadswijken doen verwoesten. In 1481 gebeurde dat dan ook. Het Enkhuizer stadsbestuur was beducht voor zo'n ramp en ordonneerde in 1532 dat er geen houten voor- of achtergevels meer gebouwd mochten worden. Rieten daken werden eveneens verboden en schoorstenen moesten voortaan worden gemetseld. Pas in 1666 waren de meeste huizen er ‘met stenen gevels gebout en met pannen gedekt’.
Lange tijd telden de Westfriese steden veel meer armen dan rijken, ondanks de perioden van grote welvaart. Ook op het platteland hadden veel mensen moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Zo stond eenderde van de 317 huizen in Barsingerhorn in 1827 te boek als bouwvallig. De buurt Kagerbos in Wervershoof werd vroeger als arm bestempeld. Maar het kan verkeren; tegenwoordig woon je er riant.


Op de lange regel
Ze staan er nog, schamele arbeiderswoningen op het platteland. Als je daar nu binnenstapt, dan is het bijna niet voor te stellen dat daar vroeger acht, tien of nog meer mensen woonden. Half rechtop sliep men in muffe bedsteden. Aan het voeteneind lag de baby in de krib en in de onderkooi, die soms ook gebruikt werd als opslagplaats voor aardappelen en weckflessen, sliepen doorgaans ook een paar kinderen. Bovendien sprong daar nog wel eens wat ongedierte rond... Op de houten bedsteeplanken lag stro met daarop de beddetijk, die bij de armen met haverdoppen, wier of stro was gevuld.
Was er door de kinderaanwas een slaapplaatsgebrek opgetreden, dan zocht men zijn heil op zolder. Het credo werd: ‘op de lange regellegge’. Ledikanten werden naast elkaar geplaatst en een schot of kleed scheidde de jongens- van de meisjesslaapkamer. Winterdag kon het voorkomen dat de sneeuw onder de pannen doorstoof en de dekens aan het schot vastvroren.
Met de hygiëne was het vóór 1920 slecht gesteld, zeker waar het de watervoorziening betrof. Pannen, borden en bestek werden (met zand of schuurklei) op de ‘boenstoep’ in de sloot gereinigd, veelal op korte afstand van de ‘huisies’. Ook de poepluiers werden in het slootwater uitgespoeld. Geen wonder dat typhus en cholera vele slachtoffers eisten.