Met molens werd de afwatering richting Heerhugowaard gestuurd. De lange Zwaagdijk ten slotte werd als extra waterkering aangelegd om in tijden van nood ‘by doorbrake van de buiten Zeedijken ('t welke Godt verhoede) het Zeewater te kunnen wederstaan’.
Moord op de dijkgraaf
De eerste dijkgraaf van Uitwaterende Sluizen was Sebastiaen Craenhals van Hottinga. In 1565 was hij benoemd door koning Filips II, zoon van keizer Karel V. Als bestuurder had Craenhals het niet gemakkelijk. De eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog waren ruwe tijden. Waar geweld heerst, is de rede ver te zoeken. In 1566 kreeg hij in Assendelft te maken met woedende boeren. Die waren gewend 's winters de sluisjes in de zeedijk langs het IJ te openen en zo hun landerijen onder water te laten lopen. Het IJ-water was namelijk rijk aan een vruchtbaar slib. Craenhals wilde daar een eind aan maken. Maar toen hij op de bewuste dijk verscheen, stonden hem daar vijfhonderd mannen op te wachten, bewapend met ‘vorcken, pycken, haecken, knevelstocken, bijlen, messen en alle ander geweer’. Craenhals werd urenlang vastgehouden, bedreigd en beschimpt. Hij wist zich ten slotte op slot Assumburg bij Heemskerk in veiligheid te brengen.
Craenhals kwam op 31 juli 1577 droevig aan zijn einde toen hij als landdrost de omgeving van Schoorl van deserteurs en zwervers probeerde te zuiveren. Tijdens het middageten werd hij overvallen door een moordlustige bende muitende soldaten. Craenhals trachtte door de achterdeur weg te komen, maar werd gepakt en afgemaakt met tientallen messteken.
Zware dijklasten
De middeleeuwer was bij lange na niet opgewassen tegen de aanvallen van het water. De techniek was nog primitief. Inzichten in de oorzaken en het verloop van stormen en stromingen ontbraken en krachtige organisaties om effectief het gevaar te lijf te gaan bestonden nog niet.
Ten noorden van Schagen bevindt zich de Keinsmerwiel, een groot doorbraakgat in de Westfriese Omringdijk. Omdat het gat zo'n tien meter diep was werd een nieuw stuk dijk er met een grote boog omheen gelegd. Langs alle dijken van Noord-Holland hebben zich in het verleden soortgelijke doorbraken voorgedaan.
Soms werd de dijk hersteld aan de zeezijde, soms aan de landzijde van het doorbraakgat. Hier is de dijk aan de zeezijde van de wiel aangelegd. Op de voorgrond polder D van de Zijpe- en Hazepolder. (Paul Paris, Amstelveen)
Een van de meest kwetsbare gedeelten van de Westfriese Omringdijk lag bij Valkkoog. Op deze vooruitgeschoven noordwestelijke punt van West-Friesland moest sinds 1250 de Valkkoger dijk de eerste klap van de stormen opvangen. Vaak ging dat niet goed. Bij elke nieuwe doorbraak schuurde de zee diepe kolken uit, waaromheen later een nieuw dijkgedeelte werd aangelegd. Die kolken zijn er nog steeds: het zijn de bekende wielen, braken of walen. Pas na tweehonderd jaar is de veiligheid van noordwestelijk West-Friesland sterk toegenomen door de aanleg van de Nieuwe Dijk tussen Sint Maarten en Lagedijk bij Schagen. De aanleg van deze afsluitdijk was in 1456 mogelijk doordat de zee voldoende slib had gedeponeerd voor de kust. De bedijkte kwelder heette voortaan Burghornerpolder.
Het initiatief om dijken te bouwen kwam in de Middeleeuwen aanvankelijk vooral van de grondeigenaren. Zij kregen in ruil voor geld van de graaf toestemming om een dijk aan te leggen. De graaf hield het oppertoezicht over de werkzaamheden.
De dorpen waren verplicht een deel van de dijk te onderhouden. Een actief beleid voerde de graaf nadat de kust bij Petten door de St.-Elisabethsvloed van 1421 onbeschermd was achtergebleven. Toen werd de eerste Hondsbossche Zeewering aangelegd, niet in de laatste plaats ter beveiliging van de Westfriese Omringdijk.