De dorpsherberg was eeuwenlang middelpunt van het sociale en culturele leven, ook in die plaatsen waar een caféhouder nimmer van zijn beroep alleen kon leven. Zo was het bijvoorbeeld in de Moerbeek, waar Johan van der Molen rond 1950 kastelein was. Bij hem werd gedanst als de kermis in het dorp was, de toneelvereniging repeteerde er en gaf er haar uitvoeringen. 't Nut, de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, bedoeld om de gewone man wat bij te brengen en de Plattelandsvrouwen organiseerden er hun bijeenkomsten en bij hem vierde menigeen zijn bruiloft. Dat alles leverde Van der Molen echter onvoldoende inkomsten op. Daarom was hij ook tuinder met enkele flinke stukken grond, veehouder met een paar koeien, visser in het water van de Moerbeker polder, mollenvanger en kapper. Wie zich door Van der Molen liet knippen, kwam vaak laat thuis. Een brand in het café annex kapperszaak in januari 1973 betekende voor de Moerbeek het einde van alle verenigingsactiviteiten en van een sociaal trefpunt. De herberg was ook een plek waar menigeen over de schreef ging. Drankmisbruik is van alle tijden. Sommigen dronken zoveel dat ze hun eigendom moesten verkopen. Dat overkwam bijvoorbeeld Klaas Vermeer in 1825 in Enkhuizen. In De Streek tussen Hoorn en Enkhuizen leidde het drankgebruik tijdens kermis of andere feestdagen nogal eens tot vechtpartijen.

In café De Kaatsbaan in Wervershoof kwamen de mannen uit het dorp elke zondagmorgen na de mis bij elkaar.In café De Kaatsbaan in Wervershoof kwamen de mannen uit het dorp elke zondagmorgen na de mis bij elkaar. Ze vermaakten zich met biljarten, een kaartje leggen en het drinken van een goed glas bier. Natuurlijk werd ook het laatste nieuws besproken. Op 22 februari 1962 is het pand afgebrand. (WOW)

Bestvat

Als in een dorp een herberg van eigenaar verwisselde, wilde de nieuwe kastelein een goede indruk maken en gaf hij met een gul gebaar een feest voor de jongeren, zijn toekomstige klanten. Hij nodigde alle ongehuwde jonge mannen van het dorp uit voor een ‘bestvat’. In hun mooiste uitgaanskledij trokken ze met de door hen meegebrachte meisjes rond de theetijd van drie uur naar de herberg. Daar ging het er aan toe als bij een gewone bruiloft. Van tevoren was afgesproken wie ceremoniemeester en wie voorzanger zou zijn. Men sprak, danste, zong, droeg voor en dronk onder zijn leiding. De kastelein schonk zijn ‘beste vat’ wijn. Dat het niet altijd de duurste wijn was, was niet van belang. Zodra er een fles leeg was, zongen de gasten ‘Moeder onze kraai is dood’. De gastheer wist niet hoe snel hij voor nieuwe drank moest zorgen. Tegen zessen zette men zich in de kolfbaan aan een overvloedige broodmaaltijd. Wilden de feestvierders daarna nog langer blijven, dan ‘lapten’ ze gezamenlijk voor de nieuwe dag, gingen ze met de pet rond voor de pianist en zetten ze het eten, drinken en vrolijk-zijn voort.

Op dit schilderij van Cornelis Bega (1620-1664) kijkt een moeder met haar kinderen toe.Op dit schilderij van Cornelis Bega (1620-1664) kijkt een moeder met haar kinderen toe hoe enige heren zich bij een herberg vermaken met roken, drinken, muziek en de meid. (FH)