Westfriese bakkers deden ook iets aparts rond Sinterklaas; ze maakten toen ‘handjes-samen’, bollen met veel krenten er in. Bij het maken van de broodjes, die leken op in elkaar gesloten kinderhandjes, kon de bakker extra helpers goed gebruiken. Zo liet bakker Hagtingius te Broekerhaven in 1893 neven en nichten, vrienden en vriendinnen in zijn bakkerij opdraven. Ze kregen elk een stuk deeg voorgelegd om ‘handjes-samen’ van te snijden. Als het deeg op was, gingen de handjes de oven in. Ondertussen werd de bakkerij schoongemaakt en werd er onder leiding van de bakkersknecht, die op een harmonica speelde, gedanst en werden er spelletjes gespeeld als ganzenbord, pandverbeuren en sloffie-onder.
Bij de Volksfeesten van 1925 in Oudkarspel was er heel wat te bekijken. Linksboven en rechtsonder beelden van de hindernisloop voor dames. Iets wat nog niet vaak was vertoond. (SLV)Steenwerpen en mastklimmen
Gezelligheid zocht men niet alleen thuis of op straat, maar ook in het verenigingsleven, dat tussen 1850 en 1925 sterk groeide. In Hoorn was zelfs een Vereeniging voor Volksvermaken actief. Tussen 1870 en 1900 organiseerde deze vereniging allerlei historische optochten en tentoonstellingen, met het ideëele doel de kloof tussen arm en rijk te verkleinen Maar ook werden er volksspelen als zaklopen, mastklimmen, steenwerpen en aardappelrapen georganiseerd.
Op het dorpsplein in Opperdoes is het elk jaar feest met Koninginnedag. In het Oranjedorp, zoals Opperdoes ook wel werd genoemd, waren er voor jong en oud spelletjes, zoals deze kruiwagenrace in 1927 op de nog onverharde Gouw. Jan Putting (links) en Piet Bouw Pzn. stonden in de finale. Wie het eerst de drie zuurkoolvaatjes naar de andere kant had gebracht, was de winnaar. Piet was te nerveus, zodat Jan kon winnen. Zijn prijs was een leren portemonnaie. (J. Putting, Opperdoes)
Ook elders dienden verstrooiende activiteiten ideële doelen. In Nieuwe Niedorp deed dominee N.J.C. Schermerhorn van zich spreken. Hij richtte in 1897 de toneelvereniging Nieuw Leven op om zijn ideaal van geheelonthouding te ondersteunen. Ook voor niet-leden waren de optredens toegankelijk. Voor hen was zo'n uitvoering niet zozeer propaganda als wel een bron van vermaak.
Toneel en vocale en instrumentale muziek werden meer en meer beoefend. Vanuit de periode tussen 1550 en 1650 kende men de rederijkerskamers die nadien in verval raakten en verdwenen. Deze kamers legden zich toe op het voordragen van gedichten en het opvoeren van toneelstukken.