Eeuwenlang was het in veel plaatsen gewoonte dat het mooiste meisje werd gekozen tot pinksterbruid of pinksterbloem. Zij verbeeldde de vruchtbaarheid van de aarde en werd rondgedragen als Meikoningin. Maar al voor 1700 werd die optocht meer een bedelpartij waarbij jongelui het opgehaalde geld omzetten in drank. Dat leidde ‘tot groote ergernis en opspraak van vele vroome lieden’. Voor het stedelijk bestuur van Enkhuizen in 1646 reden om het lopen met de pinksterbloem te verbieden. In de dorpen bleef de gewoonte bestaan dat de meisjes gezamenlijk langs de huizen gingen en tegen betaling een mooie pop toonden. Zowel in Andijk als in Oostwoud werd omstreeks 1900 nog gezongen dat de pinksterbloem was opgestaan.
Om geld bijeen te krijgen voor de kermis schreef de jeugd in West-Friesland zogenaamde kermisbrieven aan ouders, familie, kennissen en buren. De lezer werd geacht aan de schrijver een cent voor de kermis te geven. Cornelia Ras schreef haar ouders deze brief aan het einde van de 18de eeuw. (SMA)
De tweede pinksterdag werd besteed aan uitgaan. Voor de Tweede Wereldoorlog ging vrijwel heel West-Friesland op de fiets naar Bergen en Schoorl, waar het Klimduin jarenlang voor velen het doel van de tocht was. Pinksterdrie was bestemd voor allerlei aparte uitjes. Tussen 1600 en 1700 trokken velen naar Alkmaar waar het stadsbestuur op ‘Pincxster dinghsdagh’ wapenschouw over de schutterij hield. Omstreeks 1900 bezocht men de veemarkt in Purmerend, wat toen ‘een bokkie kopen’ heette. In oostelijk West-Friesland trekken velen nog steeds naar Venhuizen voor de jaarlijkse harddraverij en de erbij behorende kermis.
Sparen voor de kermis
Nog steeds domineert de kermis in veel Westfriese plaatsen het jaarlijkse vertier en vermaak. Verondersteld wordt dat het feest is voortgekomen uit de kerkmis ter ere van de feestdag van de patroonheilige van de plaats. Zo wordt in Wervershoof kermis gevierd op de derde zondag van augustus, de feestdag van de patroonheilige van de parochie, Werenfridus.
De kermis was tot 1920 een volksfeest zonder weerga. Zowel arm als rijk keek er het gehele jaar naar uit. De beter bedeelden omdat ze te veel vrije tijd en te weinig ontspanningsmogelijkheden hadden, de armen omdat ze geen vakantie kenden. Een oud vers getuigt ervan:
Slecht is 't dorpje waar en wis
Waar het nooit eens kermis is.
Men moet op de kermis dansen,
Men moet op de kermis schransen
Want, want kermisvreugd
Maakt de mensch eerst recht verheugd
En, en dat is waar
Kermis komt maar eens in 't jaar.
‘We gane te Suntepieteren’ betekende in Zuid-Scharwoude dat er kermis in het dorp was. De heilige Petrus of Sint Pieter was de beschermheilige van Zuid-Scharwoude en op 1 augustus, de aan hem gewijde feestdag, was het kermis. In 1896 liep het dorp uit voor de fotograaf bij de Kromme Brug. Rechts, boven de tent, is café De Roode Leeuw zichtbaar. (SLV)