In een plaats als Zijdewind stonden generaties lang gereformeerde (na 1850 ‘hervormde’) onderwijzers voor bijna volledig katholieke klassen. Toen in 1848 voor het vacante schoolmeestersambt van Zijdewind opnieuw een gereformeerde schoolmeester werd benoemd, waren de katholieke ouders zwaar teleurgesteld. Uit protest hielden zij hun kinderen thuis. Niet voor enkele dagen, weken of maanden, maar bijna drie jaar lang. Van januari 1849 tot september 1851 werd de lagere school door dertien leerlingen bezocht in plaats van 58. Uiteindelijk kwamde zaak bij het Ministerie van Onderwijs terecht. Daar werd alsnog besloten een katholieke onderwijzer te benoemen.

Aan de Alkmaarse Ambachtsschool aan de Bergerweg was een avondtekenschool verbonden.Aan de Alkmaarse Ambachtsschool aan de Bergerweg was een avondtekenschool verbonden. Op deze foto van omstreeks 1935 de leerlingen van deze school. (SLV)

Geen geld voor katholieken

Het was na 1806 niet verboden een katholieke school op te richten, maar op het platteland van West-Friesland kwamen deze door geldgebrek nauwelijks van de grond. Bij de grondwetswijziging van 1848 werden katholiek en protestants-christelijk bijzonder onderwijs mogelijk gemaakt. Het zou tot 1920 duren voordat het bijzonder onderwijs volledig door de overheid werd gesubsidieerd. Pas toen was er sprake van financiële gelijkstelling met het openbaar lager onderwijs.
In 1948 werd in Medemblik een horlogemakersvakschool opgericht.In 1948 werd in Medemblik een horlogemakersvakschool opgericht, die in 1977 verhuisde naar de Draafsingel te Hoorn. De school was vernoemd naar een bekende Brabantse horlogemaker, Cornelis Verhagen. (AWG)

Bij diverse katholieke onderwijsorganisaties lagen al vergevorderde plannen klaar voor de oprichting van een school. Na 1920 konden deze vrijwel direct ten uitvoer worden gebracht. Zo begon de Rooms-Katholieke Land- en Tuinbouwbond (opgericht in 1915) met de oprichting van katholieke lagere landen tuinbouwscholen. Kort na elkaar ontstonden in Grootebroek een lagere tuinbouwschool en in Spanbroek een lagere landbouwschool, later gevolgd door lagere land- en tuinbouwscholen in Obdam en Wervershoof.
Ook was in ieder dorp in de jaren dertig wel een lagere katholieke school te vinden. Voor de oprichting van voortgezette en middelbare katholieke scholen was veel minder belangstelling. Als een leerling wilde doorleren na de lagere school, werd van de dorpsschoolmeesters een extra inspanning gevraagd.

Onbereikbare scholen

‘De scholen in de stad mochten dan beter uitgerust zijn geweest en van meer leerkrachten voorzien dan bij ons in Wognum, mijn voorbereiding op de eenvoudige school van Meester Starmans was beter dan die van welke van de nieuwelingen ook.’ Aldus schreef pater Mooij over zijn lagere schooltijd in Wognum omstreeks 1914. Meester Starmans zou na schooltijd bijlessen geven in Nederlands, rekenen, geschiedenis en Frans om Mooij voor te bereiden op het seminarie. Ook op andere lagere scholen kregen leerlingen bijlessen als zij verder wilden leren. In Avenhorn bijvoorbeeld kregen omstreeks 1900 twee kinderen extra lessen Frans, zodat zij via de Franse school in Hoorn de middelbare handelsschool konden volgen. Voor de meeste leerlingen was de lagere school het einde van de schoolloopbaan. De mogelijkheid om na de lagere school in het eigen dorp beroepsonderwijs of een vakopleiding te volgen, was beperkt. Voor meisjes was er hoogstens de één- of tweejarige landbouwhuishoudschool en voor jongens de nijverheid- en industrieschool of tekenschool. De cursussen werden meestal 's avonds of 's winters gegeven als het werk op het land of in de fabriek stil lag.
Omstreeks 1900 waren in de grotere Westfriese steden ambachtsscholen opgericht, maar deze waren voor de plattelandsjongeren letterlijk onbereikbaar.

Aan het Kerkplein te Hoorn stond de eerste burgerschool voor meisjes.Aan het Kerkplein te Hoorn stond de eerste burgerschool voor meisjes. A. Beerdring gaf er kookles. Foto van omstreeks 1920. (AWG)