Het kind was dan verzekerd in de hemel te komen, mocht het vroegtijdig overlijden. In bijzonder kritische gevallen – als de baby doodgeboren dreigde te worden – was het de vroedvrouw toegestaan het kind te dopen nog voor het daadwerkelijk ter wereld was gebracht.
Op de deur van de woning van een vroedvrouw stond in de 18de eeuw een ooievaar afgebeeld.Op de deur van de woning van een vroedvrouw stond in de 18de eeuw een ooievaar afgebeeld. Veel jonge Westfriezen kregen te horen dat kinderen door de ooievaar werden gebracht. In de koolrijke gebieden werd hen verteld dat de baby's uit de kool kwamen en met de tuindersvlet waren opgehaald. (Waagmuseum, Enkhuizen)

Het kind werd meestal ten doop gehouden door een tante, de peettante, of zoals vroeger werd gezegd, de petemoei. De moeder zelf kon nog niet aanwezig zijn. Na een dag of tien gingen de vader en de moeder naar de kerk om hun kind symbolisch op te dragen aan de Heilige Maagd Maria. Zij gingen dan met de priester naar het Mariabeeld, met een brandende kaars, en baden. Dit gebruik vond plaats tot omstreeks 1960 en werd ‘kerkgang’ genoemd. De moeder ging na een kraamtijd van zes weken weer regelmatig naar de kerk. In protestantse kringen kende men in de kerk slechts een eenvoudige dankzegging voor een succesvol verlopen bevalling.
Op ongeveer achttienjarige leeftijd zou een protestant lidmaat van de kerk worden. Hij of zij zou zich daarmee onder ‘kerkelijke’ controle stellen en als volwaardig kerklid worden geaccepteerd. Na 1810 waren zowel katholieken als protestanten verplicht bij de burgerlijke stand aangifte te doen.
en deel van het gezin Koeman uit Venhuizen vlak voor het slapen gaan, aan het eind van de jaren vijftig.Een deel van het gezin Koeman uit Venhuizen vlak voor het slapen gaan, aan het eind van de jaren vijftig, verzameld rond de fraaie Westfriese smuiger of schoorsteen. Vader en moeder Koeman hadden in totaal dertien kinderen. (W. Koeman, Wijdenes)

Knechie of moidje

Alle rituelen en ceremoniën die rond de geboorte plaatsvonden waren eeuwenoud en derhalve van heidense of katholieke oorsprong. Maar na de Hervorming (omstreeks 1580) deden de bevoorrechte gereformeerde kerk en veel stadsbestuurders al het mogelijke het maatschappelijk leven te ontdoen van dergelijke ‘paapse superstitiën’, zoals het katholieke geloof werd genoemd. Hele stukken van het Westfriese platteland waren echter katholiek gebleven en ook in diverse stadsbesturen bevonden zich nog lang na 1600 personen met katholieke sympathieën. Veel geboortegebruiken bleven in zwang. Ze kenden meestal een praktische oorsprong. Zo betekende het geboortelint aan de voordeur dat er een geboorte aanstaande of een bevalling gaande was. De stads- en dorpsbesturen kregen op deze wijze de gelegenheid de vakbekwaamheid van de vroedvrouw te controleren en te zien of er wel aangifte werd gedaan van de geboorte.

Jan Gerritsz Pan en Wybrich Tades Strijckebolle kregen tussen 1630 en 1649 elf kinderen.Jan Gerritsz Pan en Wybrich Tades Strijckebolle kregen tussen 1630 en 1649 elf kinderen. Slechts twee van hen zouden de eerste jaren overleven. De babysterfte was tot omstreeks 1900 groot. Van de negen overleden kinderen hebben er op dit schilderij van een onbekende schilder drie hun ogen open. Dit geeft aan dat zij enige tijd hebben geleefd. De overige zes zijn waarschijnlijk dood geboren. (SSVD)