Behalve als marktplaats stond Schagen bekend om de messenmakerij. In 1657 woonden en werkten er liefst 33 messenmakersbazen en -knechten in het kleine Schagen. Zij woonden met name in de Molenstraat. Honderd jaar later waren zij op vijf na allemaal verdwenen. Met het overlijden van Cornelis Rensz. Kamp in 1835 kwam er een eind aan de eens zo bloeiende bedrijfstak.
De palingrokerij van Hansen aan de Havenweg in Enkhuizen. Gelegen aan de Nieuwe Haven.De palingrokerij van Hansen aan de Havenweg in Enkhuizen. Gelegen aan de Nieuwe Haven, direct aan de voormalige Zuiderzee, kon de vis meteen worden bewerkt. Foto van rond 1925. (P.M. Rooker, Enkhuizen)

Neergang

Vanaf 1650 zette de achteruitgang van de steden in West-Friesland zich in. Amsterdam overvleugelde de Noordhollandse steden meer en meer. Hoorn, Enkhuizen en Alkmaar waren in die tijd ongeveer even groot, Medemblik en Schagen veel kleiner. Het verval begon in Enkhuizen het eerst. De groei van de haringvisserij kwam na 1670 tot stilstand. Tegen concurrent Amsterdam kon de stad niet meer op. Zandbanken bemoeilijkten de toegang tot de haven. Meer en meer voeren vrachtschepen de stad voorbij. De belangrijke ossenmarkt verplaatste zich naar Amsterdam. Ook de onderlinge concurrentiestrijd tussen Hoorn en Alkmaar om de gunst als marktplaats te fungeren voor de Westfriese producten deed beide steden geen goed. De neergaande spiraal van de economie bleek niet te doorbreken.
Schuitenhelling van Zeger de Vries aan de Vette Knol te Enkhuizen.Schuitenhelling van Zeger de Vries aan de Vette Knol te Enkhuizen. Zeger staat in het midden tussen zijn knechts. (P.M. Rooker, Enkhuizen)

Tussen 1732 en 1840 werden in Hoorn ruim 1600 huizen gesloopt. In 1850 was het aantal inwoners teruggelopen tot 5.000, tegen 25.000 twee eeuwen eerder. Medemblik verloor tussen 1622 en 1795 de helft van zijn bevolking: er bleven er slechts 2.000.
Rond 1800 was de bevolking van Hoorn met een derde verminderd. Tussen 1700 en 1750 werden daar bijna 600 huizen afgebroken. De stad vertoonde grote gaten. Voortdurend kreeg het stadsbestuur verzoeken tot sloop.

In 1828 werd door Koning Willem I besloten het Koninklijk Instituut voor de Marine in Medemblik te vestigen.In 1828 werd door Koning Willem I besloten het Koninklijk Instituut voor de Marine in Medemblik te vestigen. Op de school waren drie soorten leerlingen: zij die werden opgeleid tot zeeofficier, tot officier der mariniers of tot officier tot de scheepsbouw. Op 28 augustus 1829 werd het instituut geopend. De grootmeester der artillerie leverde voor de festiviteiten 300 vuurpijlen. Reeds in 1850 werd besloten het instituut weer te sluiten: het was toen al verouderd en de officieren voelden zich eenzaam in Medemblik. Ook de Westfriese afvaardiging in de Tweede Kamer kon zich met dit besluit verenigen. Schilderij van J.C. van Leverink.