Poldergasten graven kanaal
C.P. Visser schilderde de haven van Hoorn in 1892. Het stoomschip ‘Baron van Dedem’ dat hier aan het houten hoofd ligt, was drie jaar eerder in de vaart genomen. 's Winters deed het dienst als ijsbreker. (WFM)
De eerste grote verkeersingreep in Noord-Holland sinds de zeventiende eeuw kwam na 1800. Al waren het niet in de eerste plaats de belangen van West-Friesland die werden gediend, toch heeft ook het land binnen de Omringdijk geprofiteerd van de betere waterverbindingen die Amsterdam en Den Helder onderling nastreefden. Reden voor de ingreep was allereerst de slechte verbinding van Amsterdam met de Noordzee die al jaren schreeuwde om verbetering. Ook zocht de marine in Nieuwe Diep (Den Helder) een veiliger verbinding met het achterland. Voor beide partijen vormden de ondiepten in de Zuiderzee een grote belemmering. Sinds 1700 verdienden Marker schippers een goede boterham door met drijvende dokken, die ze ‘scheepskamelen’ noemden, de Amsterdamse VOC-schepen over de zandplaat de Pampus te tillen. Wieringer schippers uit Den Oever maakten zich onmisbaar door de lading van zwaarbeladen koopvaarders over te laden in kleine schepen en daarmee de ondiepten van de Waddenzee te omzeilen. Vaak brachten ze de kostbare lading in hun ‘lichterschepen’ rechtstreeks naar Amsterdam. De aanleg van het Groot Noordhollandsch Kanaal tussen 1819 en 1824 maakte aan beide activiteiten een einde.
De vissersboot van kolenhandelaar Jan Jonker uit Nieuwe Niedorp in 1892. Ieder voorjaar vertrok Jonker naar Kolhorn om ansjovis te gaan vangen op de Zuiderzee. (A. Wit, Nieuwe Niedorp)
Ingenieur Jan Blanken ontwierp in deze jaren in opdracht van koning Willem I een tachtig kilometer lang kanaal in de volle lengte van Noord-Holland. Blanken benutte de ringvaarten van de grote droogmakerijen. Alleen tussen Schoorldam en Den Helder werden nieuwe tracés gegraven.
Ongeveer zesduizend arbeiders werkten aan dit karwei. Uit alle windstreken waren ze gekomen, tot uit Vlaanderen en Oost-Friesland. Het meeste werk gebeurde met de hand, met spaden, kruiwagens, kruipplanken, puthaken, schuiten en baggerbeugels. Alleen om het kanaal op de vereiste diepte van zeven meter te krijgen, werden baggermolens ingezet die door paarden werden aangedreven.
De arbeidsomstandigheden waren berucht. Indirect waren de werklui de dupe van de zuinige overheidspolitiek. Daardoor waren de aannemers gedwongen ver beneden de begroting in te schrijven. Zij verhaalden vervolgens de gemaakte kosten op de poldergasten en deze moesten het gelag betalen. De werklui waren gehuisvest in schamele hutjes, werden onderbetaald, maar mochten niet staken. Dat verbod was sinds Napoleon in de wet vastgelegd.
De Mientsloot in Lutjewinkel had een open verbinding met de vaart naar Kolhorn en het Niedorper Verlaat. Foto uit 1903. (A. Wit, Nieuwe Niedorp)
Op 27 mei 1823 kwam het tot een uitbarsting. Gerrit Huijskens, een gehaat aannemer die onder alle omstandigheden met een geladen pistool op zak liep, schoot die dag twee stakende arbeiders dood. In het daarop volgende handgemeen werd Huijskens doodgeslagen. Pas toen zeventig militairen waren ingezet om de orde te herstellen, kwam een einde aan de vechtpartij.
Holland op zijn smalst
Het nieuwe kanaal had 12½ miljoen gulden gekost en deed ook Alkmaar en Purmerend aan. Jammer voor West-Friesland werd de Westfriese Omringdijk nergens doorsneden.