De kerkebuurt in St. Maartensbrug, zoals die in 1818 werd vastgelegd door Cornelis Bok. De kerkebuurt in St. Maartensbrug, zoals die in 1818 werd vastgelegd door Cornelis Bok. Vooral in het najaar en de winter waren de wegen vrijwel onbegaanbaar, aangezien er voor 1860 weinig wegen verhard waren. In de tweede woning van links woonde Willem 't Hart. Na een jaar lang op walvissen te hebben gejaagd (1775-1776), werd hij in 1779 koopvaardijschipper naar West-Indië. Even verderop woonde Neeltje Mooij, weduwe van Jochem Blaauboer, die eveneens walvisvaarder was geweest. Blaauboer vergrootte zijn vermogen in de graanhandel en was een van de grootste grondbezitters van Holland boven 't IJ. (HVS)

Paludanus oordeelde dat degenen die er reuzen in zagen, de beenderen zeker door vergrootglazen hadden onderzocht.
Zijn slotoordeel over de vreemde muurresten baarde echter groot opzien. De meest logische verklaring – en naar later is gebleken ook de enig juiste – was dat het om in zee verdwenen restanten van een dijk ging. Daarvan kon volgens Paludanus evenwel geen sprake zijn. De vondst van het kerkhof wees uit dat er buiten de muur in de richting van Wieringen land was geweest. Daarom kon het geen dijk zijn. Niemand legt immers een dijk middenin het land aan. Maar waar had al dat gesteente dan voor gediend? Paludanus was er vast van overtuigd dat het om een ongeveer 1700 jaar oude weg ging uit de Romeinse Tijd. De Romeinen waren immers beroemd om hun prachtige met steen geplaveide wegen. Het bleef gissen of de weg was aangelegd door ‘de noeste vuisten van Romeinsche Soldaten ofwel den stevigen inboorling van dezen oord’, aldus Paludanus. Zo bracht hij een nieuwe legende in de wereld. Latere auteurs verwezen vaak naar ‘de weg van Paludanus’. En dat alles nadat Rutgerus Paludanus juist het sprookje van de ‘reuzen van de stad Grebbe’ had ontzenuwd.
De bevolking van Scharwoude bestond uit vissers, dijkwerkers en boeren.De bevolking van Scharwoude bestond uit vissers, dijkwerkers en boeren. In de jaren twintig bestond de vissersvloot uit kapboten en punters, waarmee ieder voorjaar op haring werd gevist. Op de foto van rond 1880 een paard en wagen met een boerenfamilie in de smalle dorpsstraat. Het huisje op de voorgrond werd omstreeks 1930 het kruidenierswinkeltje van Joseph Klaassen.
(D. Schuijtemaker, Grosthuizen)


In werkelijkheid zijn de Romeinen nooit tot in West-Friesland gekomen. De grens van het Romeinse rijk liep in ons land langs de Rijn en de Oude Rijn. Wel hebben de toenmalige bewoners uit het gebied contacten met de Romeinen gehad. Dat blijkt bijvoorbeeld uit munten en Romeinse importartikelen die bij opgravingen in West-Friesland zijn gevonden.

Rampspoed en ellende

De eerste betrouwbare gegevens over verkeer en transport in West-Friesland dateren van rond 1500. In 1494 werd er door de overheid een onderzoek georganiseerd, de zogenaamde ‘Enqueste’. Doel van dit onderzoek was te bepalen hoeveel belasting iedere stad of dorp kon opbrengen. Daarvoor was informatie over de plaatselijke middelen van bestaan en de welvaart nodig.