Diverse grote boeren in West-Friesland waren vetweiders. Ze kochten in het voorjaar mager vee dat ze op hun weiland vet lieten worden. In de gouden jaren van de veehouderij, tussen 1850 en 1880, verkochten boeren slachtvee naar Engeland. Een bekende handelaar-vetweider was Harmen Kramer (1794-1887), die in Koedijk een slagerij had. Kramer, bekend van de uitspraak ‘'t Is ienmal wel’, verkocht vlees aan de arbeiders die aan het Noordhollands kanaal werkten. Ook kocht hij vee voor bijna alle slagers in Den Helder.
Foto van de Dorpsstraat in Zuid-Scharwoude.Foto van de Dorpsstraat in Zuid-Scharwoude. Bakker Schoorl (rechts) staat voor zijn winkel; tegenover hem was de tabakszaak van Zeeman gevestigd. (SLV)

Tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw telde West-Friesland weiders, zoals Schilder, Bakker en Koomen in Spierdijk, en Ursem en Groot in Hoogwoud. Ze kochten in het voorjaar vee in Leeuwarden of Purmerend en lieten het gemeste vee door tuinderszonen of drijvers, zoals Arie Rood uit De Weere, naar de markt van Purmerend lopend brengen.
West-Friesland had het beste fokvee van Nederland. Omstreeks 1875 werd vee verkocht naar Amerika. Het daaruit ontstane Frisian-Holstein ras moet dus eigenlijk zijn ‘Westfrisian’. Vooral in de omgeving van Hoorn zaten erkende fokkers zoals Stapel uit Lambertschaag en Ruijter uit Blokker.
Op de najaarsmarkt in Hoorn verkochten Westfriese boeren hun mindere vee, zoals ‘gelde’ koeien. Deze waren nog goed genoeg voor de tuinders van West-Friesland of boeren uit Oost-Nederland.
Door de concurrentie met Purmerend verdween de weekmarkt uit Hoorn en hield de stad alleen de najaarsmarkt over. Schagen, verder van Purmerend gelegen, hield langer zijn donderdagse weekmarkt voor melk- en slachtkoeien.

‘Blokkertje’
Jacob Blokker staat op deze foto uit omstreeks 1920 in de deuropening van zijn zaak.Jacob Blokker staat op deze foto uit omstreeks 1920 in de deuropening van zijn zaak. (AWG)

‘Blokkertje’ heeft het. Op veel plaatsen in Nederland weten huisvrouwen dat. Dit winkelbedrijf heeft Westfriese wortels. Jacob Blokker opende op 25 april 1896 een ‘Goedkope IJzer- en Houtwinkel’ op de hoek van het Breed en de Veemarkt. Blokker verkocht van alles, maar de eerste dertig jaar alleen in Hoorn. In de jaren dertig van de twintigste eeuw opende hij zaken in Amsterdam en Haarlem en kwamen tevens zijn zonen in de zaak. De uitbreidingen volgden elkaar op.

Loonmolenaar voor boeren

Waar koeien zijn, is veevoer nodig. In 1884 begon Nicolaas Timmerman als molenaar op de korenmolen De Geestbloem in Sint Pancras. Het was de tijd van de Agrarische Crisis en het eerste halfjaar hoefde hij voor de molen geen huur te betalen. Geld om zelf graan te kopen had hij niet, zodat hij loonmolenaar was voor boeren en bakkers. De zaak groeide en in 1930 begon Timmerman met een maalderij in Alkmaar. Timmerman werd de grootste particuliere voerhandelaar in West-Friesland.
Van oudsher huisde in dit gebouw in Ursem een kruidenierswinkel.Van oudsher huisde in dit gebouw in Ursem een kruidenierswinkel. Eerst was er de zaak van Beukman gevestigd. Zijn bedrijf werd voortgezet door Arie Koppes, die ook melkproducten verkocht. Later nam R. Luitjes de winkel over. Totdat de loop eruit was en de inwoners van Ursem bediend werden door de SRV-wagen van Tromp. Op de foto Arie Koppes en zijn gezin in 1929. (HKU)

Pieter Koenis kocht in 1898 een café met doorrijstal in Zandwerven. Hij ging in veevoer handelen, eerst voor de cafébezoekers en later ook voor boeren uit de omgeving. In 1928 werd een malerij in Opmeer gekocht. Veevoer werd gekocht op de beurs in Hoorn van fabrikanten uit De Zaanstreek en na 1930 ook van molenaar Timmerman, die importeur werd van Amerikaans graan. Dit graan werd uit de Amsterdamse haven gehaald door de schippers Jonker uit Opmeer.