Landjuwelen
Ze hielden onderlinge dicht- en voordrachtswedstrijden, maar bonden ook de strijd aan met andere kamers tijdens rederijkersfeesten, landjuwelen genoemd, die vaak gepaard gingen met kleurige presentaties, muziekoptredens en vaandelzwaaien. In 1635 vielen Hoorn en Alkmaar tijdens een Haarlems landjuweel in de prijzen. Het ging hier om de literaire eer, maar in 1597 had Hoorn al meegedaan aan een landjuweel in Haarlem ter gelegenheid waarvan loten verkocht werden om geld bijeen te krijgen voor het door branden geteisterde Zandvoort. In 1641 deden Alkmaar en Hoorn mee aan een wedstrijd, uitgeschreven door de rederijkerskamer van Vlissingen.
De meer serieuze rederijkers probeerden de Nederlandse taal sierlijker te maken en op een hoger peil te brengen, waarbij ze het Latijn, Frans of Italiaans als voorbeeld namen, wat hun teksten voor de niet-gestudeerden erg moeilijk maakten.
Toch zijn enkele van hun dichtvormen populair geworden: het naamdicht bijvoorbeeld, een gedicht waarvan de eerste letter(s) van elke regel van boven naar beneden gelezen, een naam vormen. Egbert Koning, uit Spanbroek, bijgenaamd Lange Ep, rondtrekkend violist, bulloper, handelaar, herbergier, schrijver van liederen en heilwensen – om maar een paar van zijn activiteiten te noemen – toonde tijdens zijn handelsreizen zijn naamdicht aan belangstellenden en ‘zij waren verwonderd’, schrijft Egbert in zijn autobiografie (1860).
Het naamdicht waarmee Egbert Koning uit Spanbroek, zijn lezers verbaasde, luidt als volgt:
Een edel mensch bemint
God boven al zijn zaken.
Buig voor hem als een kind
En wil tot hem genaken,
Reis met hem in de deugd,
Tot rust in uwe tijd,
Komt op in uwe jeugd,
Op Godes weg bereid,
Nooit zal hij dan uw wegen
In troosteloosheid begeven,
Nooit is dan uw begeer
Gerust, als in den heer.