Werk aan de winkel dus voor de kuipers. Deze vaklieden maakten tonnen waarin de haring werd verscheept naar de Oostzeelanden en Engeland. Ook bloeiden touwslagerijen op, alsmede zeildoekweverijen en werkplaatsen waar gescheurde netten werden hersteld. Laad- en losplaatsen en pakhuizen slokten ruimte op.
Dat de haringvangst voor Enkhuizen van groot belang is geweest blijkt bijvoorbeeld uit het gemeentewapen van de stad, waarin drie gekroonde haringen voorkomen. In het begin van de 17e eeuw, in de gloriedagen van de haringvaart, telde de vloot maar liefst 300 schepen. Op de tekening van Cornelis Bok uit 1800 zien wij het uitzeilen van de haringbuizen. Een haringbuis was een houten vaartuig met een verhoogde achtersteven waar de gevangen haring werd bewaard. Op het Oosterhavenhoofd wordt de vloot uitgezwaaid. In de 19e eeuw werden de haringbuizen vervangen door loggers en kotters. Geleidelijk nam het belang van Enkhuizen als haringstad af. (AWG)
De havensteden ontwikkelden zich in de loop der tijd steeds meer tot handelssteden, waar gilden een belangrijke plaats innamen. Deze belangenverenigingen van ambachtslieden en kooplieden moesten vakgenoten tegen beunhazerij beschermen. Hoorn, Enkhuizen en Medemblik groeiden uit tot zelfstandige economische belangengemeenschappen. In de volgende decennia werden kloosters gesticht in de steden en op het platteland, zoals in Blokker, Grootebroek en Schagen. De kloosters waren te danken aan een herleving van de godsdienst, waardoor het geloofsleven een krachtige impuls kreeg. Deze kloosters vervulden tevens een maatschappelijke rol. De kloosterlingen verleenden onderdak aan behoeftigen en zieke reizigers. Minderbedeelden kregen er voedsel.
De binnenhaven van Enkhuizen vanaf het station gefotografeerd in 1902. Rechts het loodshuisje, waarin nu het VVV is ondergebracht. Op de achtergrond de Drommedaris, het laatste vestingwerk uit de eerste helft van de 16e eeuw. Oorspronkelijk heette het gebouw Keeten- of Zuiderpoort. (AWG)
De plattelandsbevolking en de inwoners van de steden profiteerden van de jaren van welvaart en voorspoed. Na 1475 volgde de omslag. De Hollanders en Westfriezen kwamen herhaaldelijk met de ‘Hanzesteden’ in conflict. Dit waren Noordduitse steden, zoals Lübeck, en steden aan de overkant van de Zuiderzee en langs de IJssel, met Kampen als voornaamste plaats.
De handelslieden van deze steden, die onderling afspraken hadden gemaakt, zagen een groot deel van hun inkomsten verloren gaan door handelsacties van de Hollanders en Westfriezen. Schermutselingen waren het gevolg.
Westfriese Jeruzalemvaarder
Simon Pietersz liet zich naar Den Helder brengen en ging daar scheep. Negen maanden later keerde hij in Harenkarspel terug. Als bewijs dat hij in Jeruzalem was geweest, kon Pietersz een brief overleggen van een kloosterabt uit Jeruzalem. Daarin stond te lezen: ‘dat in deez Heilige Stad van Jeruzalem is gekomen, den eerzamen deugdelijken en vromen Poorter ende Inwoonder tot Heerenkarspel, die aandagtig, ootmoedig en devotelijk, Persoonlijk heeft bezogt en geëert, schier alle eerwaardige Plaatsen die in Jeruzalem van Pelgrims devotelik jaarlijks worden bezogt.’
In Harenkarspel werd Simon Pietersz met eerbied behandeld, al moesten de mannen met wie hij de weddenschap had afgesloten nu flink in de buidel tasten.