Aan het begin van de 19de eeuw beschuldigde de 18-jarige Schellinkhoutse Trijntje Douwes haar dorpsgenoot Pieter Kramer van aanranding. Tijdens een proces in 1804-1805 bleek zij alles te hebben verzonnen. Ze kreeg dertig jaar tuchthuis, maar stierf al in 1809. Hier de brief die ze aan thuis schreef en het touw dat ze zelf om zich heen had gewikkeld. (AWG)
De schepenen waren niet onder de indruk van de bewijsvoering van Jan de Mist, maar vrijspraak durfden zij toch niet aan. Aagt Germonts werd aan een paal vastgebonden om daar met drie poppen boven het hoofd te pronk te staan. Toen toeschouwers haar begonnen te bekogelen met in koeienmest gedrenkte stenen, lieten de schepenen haar met bloedend hoofd gaan. Nog geen maand na de affaire verhuisde ‘het wijf’ naar de Langereis. Daarmee kwam aan het laatste heksenproces in de Nederlanden een einde.
Het raadhuis van Barsingerhorn uit 1622, tegenwoordig ingericht als expositieruimte. (A. Wit, Nieuwe Niedorp)
Boete in eigen zak
Het opleggen van boeten was steevast een bron van ruzie, veroorzaakt door de regel dat de schout een derde in eigen zak mocht steken en dus baat had bij hoge boeten. Maar de schepenbank had altijd het laatste woord, ondanks de soms heftige protesten van de schout. Zowel op het platteland als in de grote steden werd de schout voor onbepaalde tijd benoemd. Het ambt van schepen kende een beperkte zittingstermijn. Ieder jaar werd uit de vermogende burgerij een compleet nieuwe schepenbank gekozen. Op het platteland stond tegenover het vele werk alleen een onkostenvergoeding. Weinig dorpelingen hadden daarom trek in deze bijbaan.
In Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, waar een deftige regentenklasse woonde, werd het schepenambt beter betaald.
In 1808 kreeg Oudkarspel een nieuw raadhuis, nadat het oude in 1799 bij de invasie van Engelsen en Russen zwaar beschadigd was. (SLV)