Blaffende en naar benen van voorbijgangers bijtende honden waren nergens in West-Friesland veilig. Agressieve exemplaren werden naar het stadhuis gebracht om te worden opgemeten. Kon een hond ‘door de beugel’ (een aan het stadhuis bevestigde ring), dan werd hij aan de eigenaar teruggegeven. Werd het dier te groot bevonden, dan moest het aan de ketting en werd een boete opgelegd. Kon het baasje niet betalen, dan kon hij als alternatieve straf een voorpoot van zijn troeteldier laten afhakken.
Van ‘kijvende vrouwen’ was het Westfriese rechtsstelsel niet gediend. Overtredingen werden ‘swaerlijck gecorrigeert’ tenzij de dames elkaar ten overstaan van schout en schepenen om vergiffenis vroegen. Bij ruziënd manvolk ging het er ruwer aan toe. Op ‘plukharen’ (vechten), messentrekken of het gooien van een bierkan stonden zware geldstraffen. Speciale aandacht besteedden de keurboeken aan de jeugd. Spelen op het kerkhof was verboden en ruitjes van de kerk ingooien was al helemaal uit den boze. Wie werd betrapt op krassen in de houten kerkbanken, kon rekenen op een stevig onderhoud met de schout. Soms werd iemand min of meer ‘opgegeven’. Jantje Hagman uit Obdam was al zo vaak berispt dat de regenten hem in 1793 op een schip naar Indië zetten. Misschien kon de VOC hem nog wat discipline bijbrengen. In de kerk en op het kerkhof van Valkkoog werd soms gedobbeld en gekaatst, zo ontdekte het dorpsbestuur van Burghorn in 1505. De daders van zulke ‘boeverij’ moesten een gulden per persoon per overtreding betalen.

Vanuit Hoorn vertrokken in de 17de en 18de eeuw jaarlijks 2 tot 4 schepen naar de Oost.Vanuit Hoorn vertrokken in de 17de en 18de eeuw jaarlijks 2 tot 4 schepen naar de Oost. De regenten van de stad bekleedden hoge posities bij de Verenigde Oostindische Compagnie. Berucht was de Hoornse burgemeester Sijms, die als bewindhebber van de VOC rond 1670 ruim 40.000 gulden achterover drukte. H. Rietschoof tekende in de eerste helft van de 18de eeuw de VOC-werf aan de Kielhaven in Hoorn. (Teylers Museum, Haarlem)

Winnaars en verliezers

De vreugde over de stadsrechtverleningen in de periode 1402-1415 was van korte duur. Na het overlijden in 1417 van Willem VI van Beieren, de geestelijke vader van de plattelandssteden, ontstond een verbitterde strijd over zijn opvolging als graaf van Holland. Het overgrote deel van het Westfriese platteland steunde Willems dochter Jacoba van Beieren in haar oorlog tegen hertog Filips van Bourgondië. Doordat Filips aan het langste eind trok, verloren de plattelandssteden hun privileges.
De steden Grootebroek, Abbekerk, Sijbekarspel, Niedorp en Winkel verzoenden zich met Filips en kregen hun stadsrechten spoedig terug. Anderen moesten echter diep door de knieën. Wognum (gevoegd bij het rechtsgebied van Hoorn) en Langedijk verdwenen als ‘stad’ definitief van het toneel. Er werden ook plaatsen als heerlijkheid in leen gegeven aan de edele ridders die in 1426 voor Filips hadden gevochten. De meeste heerlijkheden kregen nieuwe stadsrechten van hun particuliere heren. Heer Willem van Schagen gaf Barsingerhorn en Haringhuizen al in 1427 een stadsrecht dat als twee druppels water leek op dat van 1415.
Ridder Roeland van Uutkerke, de roemruchte verdediger van het pro-Bourgondische Haarlem, pakte het met zijn heerlijkheden anders aan. Voor Sint Pancras, Koedijk, Oudorp, Oterleek, Schermer, Ursem, Broek op Langedijk, Noord- en Zuid-Scharwoude en Graft stelde hij het Baljuwschap van de Nieuwenburg in.

In de 17de en 18de eeuw bewaakte de schutterij de openbare orde in de steden.In de 17de en 18de eeuw bewaakte de schutterij de openbare orde in de steden. Op gezette tijden patrouilleerde zij 's nachts door de stad. Aanvankelijk maakte alleen de bovenlaag van de bevolking er deel van uit. Later werd de schutterij ook voor anderen opengesteld. Op het schilderij van J.A. Rotius uit 1652 zijn de Hoornse schutters van het oranje vendel afgebeeld. (WFM)