In 1586 werd aan West-Friesland het recht van muntslag verleend. Beurtelings werden er munten geslagen in Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. Hier een halve rijksdaalder uit 1618. (WFM)
Het baljuwschap was vernoemd naar de aloude dwangburcht bij Alkmaar, waar de baljuw van de Nieuwenburg zitting hield. Voor het dorpsbestuur en minder belangrijke rechtszaken had ieder dorp in het baljuwschap een college van schout en schepenen.
Tot 1795 is de rechterlijke indeling van West-Friesland alleen aangepast vanwege de inpolderingen in de 17de eeuw. De Wogmeer (drooggelegd 1608-1609) werd bijvoorbeeld verdeeld tussen Obdam en Hensbroek. Op de grenzen van de verschillende jurisdicties werden banpalen opgericht. Sommige zijn nog altijd te bewonderen. Bij Schardam en op de Walingsdijk tussen Avenhorn en Ursem staan de ‘eenhoorns’ van de stad Hoorn. Op de grens van Westwoud en Hoogkarspel staat de leeuw van de stede Westwoud.
François van Bredehoff (1648-1721) wist dankzij de steun van stadhouder Willem III een ongekende machtspositie in Hoorn op te bouwen. Hij was burgemeester, schout en bewindhebber van de VOC. Rivalen noemden hem wel ‘onze tegenwoordige paus’. In het midden het wapen van Van Bredehoff; links en rechts de wapens van zijn voorouders. (AWG)
Bedelarij en dronkenschap
Het belangrijkste stedelijk privilege was zelfstandigheid in criminele en civiele rechtspraak. De galg en het rad, waaraan de in veel plaatsen voorkomende landnaam ‘galgenveld’ herinnert, vormden hiervan het huiveringwekkend symbool. Iedere stad had één of meer gerechtsboden (de ‘rakkers’) in dienst om de schout te assisteren bij oppakken van verdachten. Strafzaken waren in Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en Schagen aan de orde van de dag, maar kwamen op het platteland slechts sporadisch voor.
Verdachten verbleven tijdens het strafrechtelijk onderzoek en hun proces in het zogenoemde ‘gevangenhuis’. Op moord, doodslag en andere zware misdrijven stond de doodstraf door wurging of onthoofding. Lichtere vergrijpen konden worden bestraft met openbare brandmerking, geseling of tepronkstelling. In sommige steden bestonden tucht- of ‘verbeterhuizen’. Daar hoopte men veroordeelden weer tot eerzame burgers op te voeden. Langdurige vrijheidsstraffen kwamen tot 1800 echter zelden voor. Meestal werden lijfstraffen opgelegd, in combinatie met verbanning uit Holland en West-Friesland.
Het reilen en zeilen van een schepenbank valt bijvoorbeeld te zien in de stede Abbekerk. Hier passeerde in de loop der eeuwen het hele scala van misdrijven de revue.
De rechterlijke macht van Hoorn reikte verder dan de eigen stadsmuren; ook tot ver in de omgeving gold het poortrecht van de stad. Banpalen markeerden de grens. De hier afgebeelde banpaal werd omstreeks 1675 als illustratie opgenomen in het kaartboek van bezittingen van het Burgerweeshuis van Hoorn. Bij Schardam staat nog een banpaal uit 1761. (AWG)
Het geweten van schout en schepenen werd het minste bezwaard bij processen tegen ‘buitenpoorters’, zoals Klaas Frederiksz van Avenhorn en Machteld Dirks van Amsterdam. Zij werden in 1671 opgepakt wegens bedelarij en dronkenschap. Later werd hier een aanklacht van ‘hoererij’ aan toegevoegd, omdat aparte verhoren van het ‘echtpaar’ grote verschillen in de huwelijks datum lieten zien. Klaas en Machteld werden veroordeeld tot een verblijf van drie dagen op water en brood in de gevangenis onder het stadhuis.
Voor het toebrengen van lichamelijk letsel gold het principe ‘oog om oog, tand om tand’. Claas Leeuw uit Benningbroek stond in 1733 terecht omdat hij Cornelis Boon uit Abbekerk met een mes had toegetakeld. Aanleiding was een mislukte inhaalmanoeuvre, waardoor paard en wagen van Boon bijna van de weg waren geraakt. Het slachtoffer liep een hevig bloedende snee op van de linkerwang tot bij de keel ‘ende een weinig nae an de strot’. Ondanks smeekbeden van zijn echtgenote moest Leeuw zwaar boeten voor zijn daad. Hij werd gebrandmerkt met het brandijzer van de stede Abbekerk, gevolgd door openbare geseling ‘tot uitstortinge des bloedens’. De scherprechter bracht hem tenslotte een snee toe in het gelaat en zijn bezittingen werden verbeurd verklaard.
Geseling binnenskamers werd als een minder zware straf beschouwd.