In 1572 koos Hoorn de kant van de prins van Oranje in de strijd tegen Spanje. Een van de burgemeesters in dat jaar was Jan Pietersz van Berkhout. Diep in hun hart wilden de regenten aan de kant van de Spanjaarden blijven, maar de druk van de bevolking werd met de dag groter. Ook dat Enkhuizen al de kant van Oranje had gekozen, speelde een belangrijke rol in het besluit. Berkhout wilde vervolgens ontslagen worden van zijn taak als burgemeester, maar na aandringen van de bevolking bleef hij aan. (AWG)
Het resultaat was de ‘Lex Frisionum’. De handhaving van recht en orde was vooral een zaak van de dorpsgemeenschappen. Een belangrijke rol speelde daarbij het oude Germaanse wraakrecht. Een moordenaar mocht door bloedverwanten van het slachtoffer ongestraft worden gedood. Zolang de dode nog niet was gewroken, werd zijn lichaam niet begraven maar gerookt en bewaard. Sommige familievetes duurden generaties lang voort. Om oneindig bloedvergieten te voorkomen kon een vete tijdens een speciale verzoeningsplechtigheid worden afgekocht. De Lex Frisionum bevatte hiervoor uitgebreide tarieflijsten. De hoogte van de afkoopsom hing bij vleeswonden af van het aantal hechtingen. Zelfs doodslag kon worden afgekocht door uitkering aan de nabestaanden van een vastgesteld aantal ossen en schapen. Na 1300 werd het wraakrecht officieel afgeschaft.
Legende van de Lex Frisionum
Blijkens een oude legende, in 1662 opgetekend in het keurboek van de stede Sijbekarspel door stadssecretaris Adriaen Buys, waren de Westfriezen trots op hun Friese afkomst. Van generatie op generatie werd het volgende verhaal verteld over de Lex Frisionum:
‘De Frankische koning Karel kwam met een grote krijgsmacht naar Friesland en verdreef koning Radboud, die naar Noorwegen uitweek. Koning Karel wees nu de twaalf nobelste Friezen aan om een landrecht te ontwerpen voor het bestuur van hun land. De twaalf wilden echter liever het recht behouden, dat hun voorvaderen al sinds oeroude tijden gebruikten. Koning Karel was woedend over hun weigering en zette hen op een schip zonder zeil, riemen of roer. Zo dreven zij voor de wind de zee op, en zij zagen nog slechts de dood voor ogen.
Eén van hen stelde voor om tot Jezus Christus te bidden om raad. Even later verscheen achterin het schip een dertiende man met in de hand een krom stuk hout, dat hij achter het schip in zee wierp. Plotseling keerden zij terug naar de haven vanwaar zij waren uitgevaren. Toen de dertiende van boord ging, wierp hij het stuk hout op het land. Daar ontsprong nu een schitterende fontein, waar de twaalf omheen gingen zitten. De dertiende vertelde welke artikelen zij moesten opschrijven. Toen zij dit hadden gedaan, zagen zij de dertiende opeens niet meer.
Daarna verschenen de twaalf gezond en wel voor koning Karel, die dacht dat zij allang verdronken waren. Zij toonden het landrecht, dat door koning Karel werd bezegeld. Wie de Friezen in hun landrecht krenkt, vervalt in ongenade van de Keizer van het Heilige Roomse Rijk.’
Eigen dorpskerk
De dorpen binnen de Omringdijk danken hun ontstaan aan de ontginners die het gebied vanaf de vroege Middeleeuwen binnentrokken. Al ten tijde van keizer Karel de Grote woonden er mensen in Schagen en Barsingerhorn. Vanuit Medemblik werden delen van de Vier Noorder Koggen ontgonnen. De keizer liet het bestuur in grote delen van zijn immense rijk over aan lokale machthebbers. Een daarvan was graaf Gerulf, die regeerde over Friesland ten westen van het Vlie en in 885 een overwinning boekte op de Noormannen. De nazaten van Gerulf bouwden Egmond uit tot het centrum van hun heerschappij. Omstreeks 1100 waren zij hun greep op het huidige West-Friesland echter plotseling kwijt. Dit blijkt uit het feit dat graaf Floris II in 1101 nog slechts ‘graaf van Holland’ werd genoemd.
Inmiddels waren overal in de Westfriese venen kleine nederzettingen gesticht en dorpsgrenzen getrokken. Van daaruit werden steeds nieuwe stukken veen afgebakend en in cultuur gebracht. Zo ontstond het ene na het andere dorp, een ontwikkeling die telkens met de bouw van een dorpskerk werd bekroond. Het nieuwe West-Friesland had wel iets van een vrije boerenrepubliek, waarop de graven van Holland op grond van hun afstamming aanspraak maakten. In de 12de en 13de eeuw is hierdoor vaak een bittere strijd ontstaan.
In 1470 kwamen vissers, wevers en turfvullers bijeen op de Rode Steen in Hoorn. Zij protesteerden tegen de nieuwe belastingmaatregelen van het stadsbestuur. De prijs van bier was door nieuwe accijnzen buitensporig gestegen. De oproerkraaiers drongen het huis van de secretaris binnen en vernielden zijn huisraad en administratie. Veel leverde het niet op: de maatregelen werden niet teruggedraaid en de deelnemers aan het ‘accijnsoproer’ werden streng gestraft. (WFM)