De regenten van beide ‘boosdoeners’ werden onmiddellijk voor het Hof van Holland in Den Haag gedaagd. Dankzij commissarissen Andries van Bronkhorst en Adriaan Stalpaert van het Hof werd in 1537 een akkoord bereikt, beter bekend als de Molenakte van de Vier Noorder Koggen. Hierin werden afspraken gemaakt over de gemeenschappelijke bouw en onderhoud van molens, kaden, molentochten en wateringen. Honderd jaar na de bouw van de eerste watermolens ten noorden van Enkhuizen (1452) was heel het gebied binnen de Omringdijk van molenbemaling voorzien.
Tijdens de installatie van burgemeester Vijn in 1913 kwam ieder ‘pikt en dreven’ naar het raadhuis van Twisk. (AWG)
Geseling en brandmerking
Het oppertoezicht over de Omringdijk werd uitgeoefend door drie colleges van dijkgraaf en heemraden: één voor Drechterland, één voor de Vier Noarder Koggen en één voor Geestmerambacht en de Schager en Niedorper Koggen. Minstens twee maal per jaar gingen deze eerbiedwaardige gezelschappen de hele dijk over om zwakke plekken op te sporen.
In 1908 ontsnapte de ter beschikking van de regering gestelde Frans Rozier uit het Rijkskrankzinnigengesticht in Medemblik. In Opperdoes werd hij korte tijd later door de broers Bos opgepakt. (OVM)
Overal in West-Friesland waren de keuren bekend die de dijken tegen schade moesten beschermen. In 1765 werden de Venhuizers Reindert de Boer, Klaas Jacobsz Schroar en Jan Kapitein en de Oosterlekers Jan Eten Lum, Pieter Pater en Marijtje Tijmons betrapt op diefstal van dijkpalen en bouten uit de Drechterlandse zeedijk. Dijkgraaf Jan Christiaan van de Blocquery van Drechterland eiste zonder pardon de doodstraf door wurging, waarna hun lichamen op de plaats van het misdrijf aan een galg zouden worden opgehangen, ‘ten prooi aan de vogelen des hemels’. De heemraden, die in dijkszaken als rechters optraden, spaarden het leven van de verdachten. Toch loog het vonnis er niet om. Het zestal werd op de Rode Steen te Hoorn in het openbaar gegeseld en gebrandmerkt met het brandijzer van Drechterland. Tenslotte werden zij levenslang verbannen uit Holland en West-Friesland.
Nieuwe plattelandssteden
Bestuur en rechtspraak in West-Friesland lijken een onontwarbare kluwen van steden, bannen, heerlijkheden, jurisdicties, koggen, ambachten, polders en dijkgraafschappen. Na de Bataafse Omwenteling van 1795 werd eindelijk een begin gemaakt met de vereenvoudiging van het staatsbestel. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden maakte plaats voor de Bataafse Republiek met een gekozen volksvertegenwoordiging.
Eén van de eerste maatregelen van het nieuwe bewind was de ‘Proclamatie van de rechten van de Mens en van den Burger’ op 31 januari 1795. Voortaan waren alle burgers voor de wet gelijk. Privileges verdwenen, bijvoorbeeld voor de gereformeerden. In steden en dorpen was de bevolking nu vrij in het kiezen van haar bestuurders, met soms ingrijpende gevolgen.
In Spanbroek werden alle achttien gereformeerde vroedschappen afgezet. In het nieuwe dorpsbestuur werden alleen katholieken gekozen. Hun eerste besluit betrof de toren van de gereformeerde kerk, die vanouds dorpseigendom was.
De Hoornse schutterij omstreeks 1900, vereeuwigd voor de achtergevel van het voormalige Burgerweeshuis. In 1906 werd de schutterij opgeheven. (AWG)