Daarbij kwamen diverse andere financiële verplichtingen waaronder een schuld aan voorschotten van 80.000 gulden, en tenslotte nog de lonen voor 52 molenaars, twaalf timmerlieden, acht sjouwerlieden, enkele metselaars, een zeilmaker, een bode en natuurlijk de beloning voor de bestuursleden (sinds 1752 vergaderden zij in het Noorderpolderhuis nabij Schermerhorn), de veertien poldermeesters, de beide schoolmeesters en vier brandmeesters.
Jan Willemsz Harge (1703-1757), secretaris van Callantsoog, landmeter en ‘Opsiener van 's Lants Werken’ op Vlieland en Terschelling, had het nogal eens aan de stok met de baljuw van Alkmaar. De laatste was tevens voor eenvierde Heer van Callantsoog. In 1740 werd Harge in de trekschuit naar Hoorn nabij de Zeswielen gearresteerd, in boeien geklonken en een tijdlang in Callantsoog opgeborgen in het arrestantenhok: een kuil in de grond met een luik als deksel. Op grond van afpersing, een valse beschuldiging overigens. Zijn vrouw Marytie Muller wist gedaan te krijgen dat hij werd overgebracht naar Den Haag, vervolgens in 1743 door de Hoge Raad vrijgesproken en schadeloos gesteld. Tegen zijn aanklager werd een vervolging ingesteld. Maar die was inmiddels ‘uitgeweken’.
Drie grote zeeweringen
Al in de dagen van Filips van Bourgondië, graaf van Holland tussen 1428 en 1467, was de belangstelling van het landsbestuur gericht op versterking van de zwakste plaatsen aan de Noordzeekust. Drie grote dijken, de Hondsbossche, Pettemer en Helderse Zeeweringen, zijn in onze tijd het resultaat van de eeuwenlange zorg.
Het zijn vooral de schurende zeestromingen die tot problemen langs de kust aanleiding gaven en geven: duinafslag en terugdringen van de kustlijn. Bij de Hondsbossche, aanvankelijk bestaande uit een reeks smalle duinen tussen Petten en Camperduin, verdween toen al jaarlijks drie-en-een-half à vijf meter duin in zee. Tussen 800 en de Sint Elisabethsvloed van 1421 betekende dat meer dan één kilometer.