Foto van Jan Bijl rond 1905 als schipper van een reddingboot. (NRDR)
En toen in 1506 voor de toen zestig jaar oude zanddijk twee rijen palen werden geslagen, en 22 zware eikenhouten strandhoofden van 85 meter lengte in zee waren uitgebouwd, was dat voor die tijd het summum van technisch kunnen, waarvoor zelfs de graven van Egmond en Brederode en Willem van Oranje belangstelling toonden.
Afdoende was het niet. Want doordat een kunstmatige dijk ter plekke op twee plaatsen aansluit op een ‘zachte’ duinenkust, en de duinafslag gewoon doorgaat, steekt zo'n kunstwerk weldra gevaarlijk als een kaap in de zee. De zee sloeg hard terug tijdens de Allerheiligenvloed van 1 november 1570. Het grootste deel van de duinen tussen Camp en Petten werd weggevaagd en de Hondsbossche brak door. Overigens voor de eerste en laatste keer in de geschiedenis. Ook later spande het er nogal eens om. Meestal probeerde men de door de zee aangevreten zanddijk weer in vorm te krijgen, maar dat moet aan de landzijde gebeuren. Dat kostte dus huizen. Om die laatste reden liepen in 1693 bij Camp vijftig vrouwen met zeisen en hooivorken te hoop tegen de werklieden die op deze wijze het Camperduin aan het herstellen waren. Ook in Petten verdween zo het ene huis na het andere. Omstreeks 1777 was van Oud-Petten niets overgebleven; een eind terug, in het zogenaamde Vlak was inmiddels een Nieuw-Petten gebouwd.
Een Statenrapport uit 1688
Het tegenwoordige Huisduinen ligt vijf à zes kilometer oostelijker dan omstreeks 1300. De sterke stromingen in het Marsdiep vormden Huisduinens noodlot. Om beter inzicht in de situatie te krijgen, kreeg de Alkmaarse landmeter Adriaen Anthonisz na de Allerheiligenvloed van 1570 van de Staten opdracht een kaart van dit kustgedeelte te tekenen. De kaart is een belangrijk document geworden, niet in het minst doordat opvolgende landmeters er de ligging van nieuwe, noodzakelijk geworden inlaagdijken hebben ingetekend. Dat werden er uiteindelijk tien. Zo kreeg men een overzicht van het kustverlies. Dat kon zo niet doorgaan.
In opdracht van de Staten van Holland, die het dagelijks bestuur over West-Friesland en het Noorderkwartier had opgedragen aan het college van Gecommitteerde Raden in Hoorn, lieten Gecommitteerden in 1644 bij de Westkappelse zeedijk op Walcheren een studie maken hoe men daar zinkstukken legde. De ‘commis van de Zuytwatering op Walcheren’, Gerrit van Laecken, kwam vervolgens naar Huisduinen/Den Helder om te adviseren hoe dit ook daar kon worden uitgevoerd. De opzet slaagde en sindsdien werden zinkstukken bij Den Helder een gewone zaak. Vooral bleken ze nodig rond de met steen gevulde houten paalhoofden vóór de dijk. Desondanks bleven de getijstromingen een groot gevaar voor de Helderse wal. Dat vereiste een andere organisatorische aanpak. En ook hier sprongen Gecommitteerde Raden in. Want na oorlogszaken, financiën en geschillen was de veiligheid van het land – waaronder de kust – hun belangrijkste taak.