Maar zijn idee dat het zwaartepunt van de Nederlandse zeescheepvaart moest komen te liggen aan Het Nieuwe Diep – volgens hem de beste haven van het koninkrijk – viel bij de Amsterdammers in slechte aarde.
Ook de koning had andere ideeën: de hoofdstad moest als handels- en marinestad worden gered. Was er niet in 1816 vanuit Amsterdam een marineschip uitgezonden om mee te helpen gevangen gehouden zeelieden uit handen van Algerijnse zeerovers te bevrijden? Eerst na drie maanden slaagde het schip er in via Zuiderzee en Marsdiep de Noordzee te bereiken. Toen waren de gevechten inmiddels achter de rug. De noodzaak voor een betere verbinding van Amsterdam met de Noordzee kon niet beter worden geïllustreerd.
Er kwam een tachtig kilometer lang kanaal dwars door Noord-Holland tussen Amsterdam en Het Nieuwe Diep. Ontwerper: Jan Blanken. Het kanaal, aangelegd tussen 1818 en 1824, werd zo diep dat de grootste zeeschepen er met lading en al door konden worden varen. Zij het getrokken door paarden, waarvoor 12,40 gulden per paard moest worden betaald. Ondanks deze en andere extra kosten, sommige grote schepen hadden 24 paarden nodig, kostte de reis via het Noordhollands Kanaal gemiddeld slechts honderd gulden, duizend gulden minder dan over de Zuiderzee. Spectaculair was het, als bij Sint Maartensvlotbrug twee grote zeeschepen elkaar passeerden. Dat was in december 1824 meteen al het geval met het fregat Bellona en de koopvaarder Christina Bernardina.
Om te voorkomen dat Het Nieuwe Diep toch als haven ging fungeren, mocht daar geen overslag plaats vinden en kreeg Den Helder geen nieuwe scheepswerven. Toen omstreeks 1850 de liberale regering van Thorbecke een einde maakte aan dit soort beperkende maatregelen, ging de hoofdstad op zoek naar een rechtstreekse en onbelemmerde uitweg naar de zee. Dat werd het Noordzeekanaal (1876), een vaarweg, zeer geschikt voor grote stoomschepen. De buurman Amsterdam had Den Helder niet meer nodig.

Vogelvlucht prent (1882) van ‘Holland op zijn Smalst’ met het gloednieuwe Noordzeekanaal (1876).Vogelvlucht prent (1882) van ‘Holland op zijn Smalst’ met het gloednieuwe Noordzeekanaal (1876). Voor ons uit het kanaal met daaromheen de IJpolders. Om te voorkomen dat na het doorgraven van de duinen bij Velsen heel Noord-Holland onder water liep, kreeg het nieuwe kanaal enorme sluizen. Bij Amsterdam werd het IJ afgesloten en garandeerden de Oranjesluizen een ongestoorde toegang tot de Zuiderzee. (RANH)
 
17 Jaar oud en beide benen verloren

Het lot van de negen- à tienduizend mannen die tussen 1818 en 1824 aan het Noordhollands Kanaal werkten, was weinig benijdenswaardig. Vooral de baggeraars moesten in het water of de natte grond werken. De polderjongens woonden meestal in een zelfgemaakte woonkeet. De winters waren het ergste. Bijvoorbeeld die van 1822/23 met januari-temperaturen van twintig graden onder nul. Het was in deze winter dat de polderjongen A.C. Alebers beide benen verloor. Later schreef hij daarover:

“Van dit kunt gij, Noord-Holland, spreken
toen uw kanaal het aanzijn kreeg
en ik als werkend in die streken
door enen ramp ter nederzeeg...
In achttienhonderd drie en twintig
te midden van die winterkou
wierd alles door de vorst ongunstig
gedompeld in een diepe rouw.
Zeventien jaren, goede vrienden,
was ik oud, toen mij het lot
van die kou deed ondervinden,
de almacht van den Groten God,
mijn beiden benen ras bevroren
in een schamele strooien hut...”

Anders dan vroeger

Sinds 1900 is er veel veranderd. Het vroegere West-Friesland verdween achter de horizon van de geschiedenis. Ruilverkavelingen tastten het oude landschap aan. Zuivelfabrieken kwamen op en fuseerden, tot en met het gerenommeerde Aurora in Opmeer. Purmerend beleefde de grootste bloei van zijn veemarkten in het begin van de twintigste eeuw met een piek in de jaren twintig.